75 JAAR BEVRIJDING - SPEUREN NA DUISTERE JAREN

De geschiedenis van de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D) De ogen en oren van het voormalig verzet


Door: Bert Bakkenes


Hoofdstuk 2, De P.O.D, Utrecht Oost

Net als in de rest van Nederland werd ook in Amersfoort het Militair Gezag (MG) actief kort na de bevrijding. Amersfoort viel onder het district Utrecht Oost en de Militair Commissaris was A. M. J. Weyer. Hij hield kantoor aan de Arnhemseweg Nr 2. Ook in Amersfoort was het Militair Gezag niet populair. Meteen na de bevrijding werd er een tijdelijk gemeentebestuur opgezet en hoewel het Militair Gezag officieel verantwoordelijk was, deed het bestuur de nodige moeite om het MG te omzeilen. Volgens de Amersfoortse historicus Joop Bloemhof, die de geschiedenis van Amersfoort in de Tweede Wereld Oorlog optekende, wist het bestuur alle instellingen zonder moeite te vinden zonder hiervoor het MG in te schakelen. Dit ging zelfs zo ver dat de zuivering in Amersfoort al een heel stuk was gevorderd toen het MG zich hiermee ging bemoeien. De MG leiding werd gewoon voor voldongen feiten geplaatst. In feite werd het MG gezien als een barrière en een onnodig iets dat alleen maar in de weg liep. Maar ook in Amersfoort verschenen de bekendmakingen van het Militair Gezag waarin van als werd verboden of opgedragen. Of iemand zich hier iets van aan heeft getrokken is niet duidelijk. In de meeste gevallen waarschijnlijk niet.

Naast het Militair Gezag kreeg ook Amersfoort een Politieke Opsporingsdienst (P.O.D). Maar voor het zo ver was gebeurde er al heel veel waar noch de MG, noch de P.O.D invloed op hadden. Meteen na de bevrijding werd ook in Amersfoort een snel begin gemaakt met het oppakken van Duits vriendelijke elementen. NSB’ers, SS’ers, Landwachters en anderen werden van huis gehaald of op straat opgepakt. Zo zat de Amersfoortse NSB leider, Zoethout, al heel snel achter de tralies. De arrestaties werden uitgevoerd door de B.S die bestond uit Amersfoortse illegalen en een paar betrouwbare politiemensen. De meeste Amersfoortse agenten hadden nauw met de Duitsers samengewerkt en werden buiten het proces gehouden. Ze werden in de ergste gevallen opgesloten of anders buiten dienst gezet. De arrestatieploegen die de straat op gingen hadden lijsten met 1200 namen van mensen die dienden te worden opgepakt. Het samenstellen van de lijsten was eigenlijk de enige echte voorbereiding. Voor het einde van de bezetting was er nooit over deze zaak gesproken. Pas na de bevrijding kwamen de illegalen groepen bij elkaar voor overleg en meteen daarna werd er met de arrestaties begonnen. Omdat er veel foute lieden opgepakt werden kwam al snel het probleem waar de arrestanten ondergebracht moesten worden. De eerste groepen gingen naar het politiebureau aan de Molenstraat, maar dat was al snel te klein. Het oude politiebureau aan de Utrechtsestraat werd weer in gebruik genomen, maar ook daar was de ruimte beperkt. Er werd besloten om de arrestanten over te brengen naar de Markthal en later de Pon Garage aan de Arnhemseweg. Ook de Bernhard Kazerne werd hiervoor gebruikt. Dat waren vrij grote gebouwen, maar ook die zouden al snel veel te klein worden. De gevangenen werden bewaakt door gewapende BS’ers en de omstandigheden konden gerust miserabel worden genoemd. Dat er zo veel mensen werden opgepakt had verschillende redenen. Van te voren was besloten wat de redenen voor arrestatie moesten zijn. Daardoor waren er verschillende categorieën te onderscheiden. Vooral heel in het begin werden sommige lieden gearresteerd omdat ze een bedreiging konden vormen voor de bevrijders vanuit militair oogpunt. Verder werd iedereen opgepakt die ook maar iets met de NSB of andere Nazi organisaties te maken had, omdat dit soort figuren geen plaats meer had in de Nederlandse maatschappij. Dan waren er nog de vrouwen van NSB’ers, het maakte niet uit of ze zelf lid waren geweest of niet, zogenaamde “moffenmeiden”, die zich met Duitsers hadden ingelaten, en dan nog de zwarthandelaren en anderen die wel eens hand en span diensten voor de Duitsers hadden verleend.

Overheersend was het idee dat door deze massa-arrestaties wraakneming door de bevolking vermeden kon worden. De opzet werkte wel. Inderdaad werden er ook in Amersfoort een aantal “moffenmeiden” kaalgeknipt en vernederd, en in een paar gevallen mishandeld. Maar over het algemeen bleef wraakneming op grote schaal achterwege. Er kwam geen bijltjesdag, en dat betekende dat het doel van de autoriteiten was gehaald. Niet dat de BS’ers, die de foute elementen ophaalden, zich veel van regels en criteria aantrokken. Daar was in de eerste dagen ook helemaal geen tijd voor. Wie als fout te boek stond werd gewoon meegenomen, terecht of niet. Dat zou allemaal later wel worden uitgezocht. Maar dat betekende natuurlijk wel dat de stroom arrestanten een vloedgolf werd die voor grote problemen zorgde. Er werd ook aan gedacht om de delinquenten in het voormalig Kamp Amersfoort onder te brengen. Daar zaten weliswaar geen vrijgelaten gevangenen meer, maar het kamp, dat nu Laan 1914 heette, zat vol met evacués die onder verantwoordelijkheid van de Canadezen stonden, en nog geen andere onderkomen hadden. Naar huis konden zij ook niet. Daar kwam bij dat het in het kamp wemelde van het ongedierte, vooral luizen. Tegen eind mei werd het kamp schoongemaakt door padvinders en nadat dit was gebeurd, konden de arrestanten worden overgebracht. Op het hoogtepunt zaten er 2500 mannen in het kamp en 1000 vrouwen en kinderen, waarvan een aantal kinderen onder de 15 jaar. De mannen en vrouwen zaten gescheiden. In september waren alle evacués vertrokken, en zaten er alleen nog maar foute elementen in Kamp Laan 1914.

De Amersfoortse P.O.D

Zoals gezegd werden de eerste arrestatieploegen gevormd door BS’ers en wat betrouwbare politiemannen. Maar al snel werd de Politieke Opsporingsdienst opgericht die de leiding kreeg over het oppakken van verdachten en het opbouwen van dossiers tegen foute elementen. Er kwam ook een Amersfoortse P.O.D, die onderdeel uitmaakte van het District Utrecht Oost. De rechercheurs kwamen bijna allemaal uit het verzet, aangevuld met politiemensen die in de oorlog met het verzet hadden samengewerkt. Het hoofd van de Amersfoortse P.O.D was de oud illegaalwerker R van der Spoel en de dienst was gevestigd aan de Beekesteinselaan Nr 2. Een stukje verderop op Nr 37 zat de B.S. Het District Utrecht Oost van de P.O.D stond onder leiding van C.J. Dragt met de Woudenbergse verzetsman Gerrit Kleinveld als waarnemend hoofd. Later werd dit Peter Westera. Al deze mensen hadden een lange staat van dienst in het verzet en waren meestal via de B.S bij de P.O.D. terechtgekomen. Net als alle andere P.O.D afdelingen had Oost Utrecht de opdracht foute elementen op te pakken en op te sluiten. Verder moest er onderzoek worden verricht en dossiers worden opgebouwd, om zaken tegen deze foute elementen voor het gerecht te krijgen. Dit betekende verhoren afnemen, getuigen horen en alles op schrift stellen in een proces verbaal. Ook moest er belastend materiaal worden gezocht en opgeslagen. Daarnaast moest er gezocht worden naar bewijzen tegen oorlogsmisdadigers, zowel Nederlanders als Duitsers. Verder onderzocht de P.O.D verschillende incidenten, die tijdens de bezetting waren gebeurd en waar helderheid over verkregen moest worden. Voor dit alles was natuurlijk informatie van het publiek nodig, en de bevolking werd dan ook opgeroepen om met klachten en bewijzen naar de Beeksteinselaan te komen, waar de informatie door P.O.D rechercheurs werd verwerkt. Anonieme getuigenissen werden niet geaccepteerd. Waar nodig werden onderzoeken ingesteld en verdachten opgepakt. Soms zaten deze verdachten al in een van de bewaarplaatsen, soms liepen ze ook nog vrij rond. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste leidende NSB’ers en SS’ers in Amersfoort zijn opgepakt, soms nog in de stad, anders tijdens hun vluchtpogingen elders in het land of in Duitsland.

Het boven geschetste beeld kan voor de meeste P.O.D afdelingen in het land gelden. Het werk was immers hetzelfde, hoewel de invulling wel heel erg uiteen liep. De Amersfoortse P.O.D en het District Utrecht Oost waren toch een beetje anders dan de overige afdelingen. Dit had met twee zaken te maken. Ten eerste zaten er in de Amersfoortse P.O.D relatief veel mensen die afkomstig waren uit het linkse verzet, vooral van de Raad van Verzet (RVV). Dit was in andere gebieden meestal anders omdat in het hele land veel linkse verzetstrijders zijn gesneuveld. Dit had onder meer te maken met het feit dat vooral de linkse organisaties als eerste verzet boden, en door de Duitse bezetter het hardst op de hielen werden gezeten. Zo is van de illegale CPN meer dan 70% van het kader in de oorlog gevallen. In Amersfoort en omgeving lag dit anders. De meeste linkse verzetsmensen haalde het einde van de oorlog, hoewel een aantal wel in gevangenschap terecht kwam. Dat zoveel mensen overleefde had te maken met de strenge veiligheidsmaatregelen binnen de plaatselijke RVV. Zo was er een zwijgplicht die veel mensen het leven heeft gered, en die ook na de oorlog nog lang doorwerkte. Er waren zeker 3 RVV groepen in Amersfoort die uiteindelijk toetraden tot de B.S. Er was een groep rond Roel Wolthuis, de groep rond Rinus van der Spa en de groep MAX geleid door M. J. Kreupeling. Kreupeling was op een zeker moment hoofd van de inlichtingendienst van de P.O.D. Hij kreeg later eervol ontslag als gevolg van een intrige van iemand waarmee hij een conflict had. De intrige kwam uit, maar het ontslag was niet meer terug te draaien. Er waren dus vrij veel linkse P.O.D rechercheurs, die hun taak zeer ernstig opvatten en net iets verder gingen dan de anderen om de oorlogsmisdadigers in de regio veroordeeld te krijgen. Dat dit ook weer tot spanningen kon leiden zullen we later zien.

Het P.D.A.

Wat Amersfoort ook anders maakte was de aanwezigheid van Kamp Amersfoort, het voormalig P.D.A, dat weliswaar voor grote delen op Leusdens grondgebied lag maar dat toch viel onder District Utrecht Oost en dus ook Amersfoort. In het kamp waren vele oorlogsmisdaden, inclusief moorden, begaan en het werd de taak van de P.O.D om deze misdaden te onderzoeken, de verdachten op te sporen en te verhoren, en de zaken daarna door te geven aan de Bijzondere Rechtspleging. Vooral in het begin was dit erg moeilijk omdat er nauwelijks schrijfmachines en andere middelen waren en niemand precies wist waar te beginnen, De meeste P.O.D rechercheurs waren immers geen beroepspolitiemannen en hoewel ze wel tot onbezoldigd veldwachter werden verklaard, moest er toch vooral in de praktijk geleerd worden. Door de toch wel wat bijzondere samenstelling in Amersfoort en omgeving was er vaak ook tegenwerking. Dit blijkt onder meer uit een rapport van een officier van de verbindingsdienst, dat bewaard is gebleven in het archief van Roel Wolthuis. In het rapport staat te lezen dat het hoofd van de Raad van Verzet in Amersfoort, Drewes, in april 1945 een lijst had opgevraagd van alle verzetsmensen in het district die tot de RVV behoorden. Die lijst werd ook overhandigd. Hij bevatte de schuilnamen van de betrokken illegaal werkers. Toen Roel Wolthuis na de Duitse capitulatie naar Amersfoort terugkwam uit gevangenschap wilde hij de lijst terughebben, om met zijn vroegere medewerkers een compagnie van de B.S op te zetten. Hij vroeg de lijst aan kapitein Segers van het Militair Gezag. Maar deze Segers gaf te kennen dat de lijst niet meer bestond omdat Drewes hem had verbrand. Of de lijst inderdaad is verbrand word uit het rapport niet duidelijk. Maar het ging nog verder.

Roel, die de schuilnaam Piet hanteerde, kreeg ook te horen dat zijn medewerkers intussen bij een andere eenheid waren ingedeeld. Segers had eerder gezegd dat Wolthuis met zijn mensen de 1ste compagnie zouden vormen. Nu was hij volledig omgedraaid en vertelde Wolthuis dat de intussen gemaakte indeling niet meer terug te draaien was. Wolthuis protesteerde hier tegen waarop Segers zei dat hij dan zelf maar mensen moest rekruteren om een nieuwe compagnie te vormen. Het zouden dan wel mensen van buiten het verzet moeten zijn, want alle verzetsmensen waren al ingedeeld. Natuurlijk vond Wolthuis dit onacceptabel en weigerde.

Segers zei dat Wolthuis dan maar sectie commandant moest worden, maar ook daar bedankte Roel voor omdat het niet juist zou zijn en tegen alle afspraken inging. Wolthuis ging toen een 2de compagnie vormen met een groep andere verzetsmensen die hem door groepsleider Rudolf Koopmans waren toegezegd. Veel van zijn oude kameraden die in de gaten kregen wat er gaande was, wilde zich toen ook bij de 2de compagnie aansluiten. De officier die het rapport schreef wist duidelijk niet wat hij met de zaak aan moest en vroeg om advies. Wat dat advies is geweest is niet bekend, maar Roel zette gewoon zijn werkzaamheden door en kwam bij de P.O.D terecht. Hij trok zich van het geharrewar binnen het Militair Gezag niets aan. Bij de P.O.D kwam hij Gerrit Kleinveld weer tegen, die hij al kende uit de Raad van Verzet. Kleinveld en Wolthuis gingen een speciale afdeling van de P.O.D vormen in het voormalig P.D.A, met als opdracht om de misdaden in het kamp in kaart te brengen en zaken op te bouwen tegen de kampleiding en de bewakers, die deels in het kamp zaten opgesloten. Nadat het kamp in april 1945 door de kampleiding was overgedragen aan het Rode Kruis was de kampleiding vertrokken. Maar na de capitulatie werden velen van hen gearresteerd in verschillende plaatsen in het land en een deel werd teruggebracht naar Amersfoort. Dit gebeurde onder meer met kampcommandant Berg, Kotalla, Oberle en Westerveld. Kotalla en Oberle werden door Kleinveld en Wolthuis uit grote groepen Duitse krijgsgevangenen gehaald die geïnterneerd waren. De twee kampbeulen hadden zich uniformen van de Luftwaffe aangemeten, en hoopte zo geruisloos terug naar de heimat te kunnen ontsnappen. Hier werd dus een stokje voor gestoken. Het opsporen van de misdadigers was niet alleen noodzakelijk om ze hun gerechte straf te laten ondergaan. Ze waren ook van groot belang als het ging om het aanwijzen van massagraven en het ophelderen van incidenten die in het kamp of in de omgeving hadden plaatsgevonden. Vaak werkten de voormalige kampleiders en bewakers wel mee met de onderzoekers, in een poging om hun eigen hachje te redden. Vooral voormalig kampcommandant Berg gaf veel aanwijzingen die volgens Gerrit Kleinveld onmisbaar waren.

In een interview in Trouw in 1970 zegt Roel Wolthuis dat hij en Kleinveld in mei 1945 het onderzoek naar de misdaden in Kamp Amersfoort min of meer op eigen houtje zijn begonnen. Beiden hadden vrienden in het kamp verloren en er ook zelf gezeten. Ze wisten maar al te goed hoe het in het P.D.A was toegegaan. Toen ze met het onderzoek begonnen hadden ze nauwelijks middelen. Daar moesten ze zelf voor zorgen. En dat deden ze ook, in de volle overtuiging dat als zij niet iets ondernamen, niemand anders het zou doen. In 1970 geeft Roel aan dat ze daar in gelijk hebben gekregen. Als bewijs haalde hij aan dat er in die tijd nog steeds geen echt onderzoek naar de misdaden in Kamp Vught was uitgevoerd, 25 jaar na de oorlog. Met Amersfoort zou het net zo zijn gegaan als de P.O.D afdeling niet alle bewijzen tegen de kampbeulen bij elkaar had gebracht en alles op schrift had gesteld. Het was dit bewijsmateriaal dat in de late jaren 40 tot de veroordelingen leidde.

Zonder de inzet van de P.O.D waren de grootste misdadigers waarschijnlijk niet of nauwelijks ter verantwoording geroepen. De leiding over de afdeling had de Baarnse politieman en voormalig illegaal Chris Dragt. Hij gaf Kleinveld en Wolthuis de vrije hand en in augustus 1945 werd Cornelis van de Beukel aan het team toegevoegd. Dat was ook nodig want het onderzoek had intussen gigantische vormen aangenomen.

Zware taken

De rechercheurs hadden een aantal taken, die zeker gezien hun eigen ervaringen in de oorlog, vaak moeilijk en belastend waren. Ze moesten de kampleiding en de bewakers die verantwoordelijk waren voor de misdaden verhoren en hun verhaal op papier zetten. Daarnaast moesten ook de getuigen van de misdaden worden gehoord. Dit was niet altijd even makkelijk omdat na de bevrijding van het kamp de voormalige gevangenen over het hele land waren uitgewaaierd. Toch moesten ze worden opgespoord omdat hun getuigenissen van vitaal belang waren. Dit alles moest gebeuren tegen de achtergrond van een Nederland dat nog volledig in chaos was. Het duurde lang om de oorlogsschade te herstellen, het openbaar vervoer was zeer beperkt, en mensen waren soms ook gewoon moeilijk te vinden omdat ze op heel andere adressen verbleven, of ergens bij familie in huis waren opgenomen. Het was een enorme klus om alle stukjes van de puzzel bij elkaar te leggen. Daar kwam nog bij dat getuigen die bereid waren mee te werken vaak ook niet meer precies wisten op wat voor dag of tijdstip een bepaald incident had plaatsgevonden. De Duitse kampadministratie was voor het grootste deel vernietigd en dus onbruikbaar. Het verslag van een bepaald incident moest vaak uit allerlei stukjes en beetjes worden opgebouwd, tot een helder beeld zichtbaar werd. Die taak hebben Kleinveld en Wolthuis voorbeeldig uitgevoerd. Van alles werd een proces verbaal gemaakt en die werden naast elkaar gelegd en met elkaar vergeleken. Dit gaf natuurlijk een enorme administratie, waarbij ook nog kwam dat er regelmatig gerapporteerd moest worden aan de P.O.D leiding, het Militair Gezag en de Bijzondere Rechtspleging. Om het werk wat gemakkelijker te maken kregen de rechercheurs de beschikking over een auto.

Opnieuw tegenwerking

Terugkomende op de tegenwerking die de rechercheurs ondervonden kunnen we vaststellen dat dit vooral een probleem werd toen in augustus 1945 Chris Dragt werd vervangen door een politieman uit Zeist, ene Brands. Het P.O.D kantoor werd ook naar Zeist verplaatst en Brands ging de P.O.D meer en meer zien als zijn eigendom. De aparte afdeling in het kamp bleef gewoon bestaan, maar Brands, die inspecteur was, werkte de rechercheurs steeds meer tegen en de spanning binnen de dienst liep dan ook constant op. Vervoersmiddelen om verdachten op te halen werden niet meer ter beschikking gesteld, en getuigen die door de rechercheurs werden opgeroepen kregen geen of nauwelijks onkostenvergoeding meer. Over alles moest uren gediscussieerd worden. De P.O.D afdeling had zelfs geen schrijfmachine meer. Die was naar Zeist verdwenen. Uit armoede leende Kleinveld en Wolthuis een schrijfmachine van de Dienst Identificatie en Berging, waarmee nog steeds goed werd samen gewerkt. Waarom deze Brands zo tegenwerkte is nooit duidelijk geworden. Het kan zijn dat hij het op de rechercheurs gemunt had omdat ze een linkse achtergrond hadden. Het kan ook zijn dat hij de veroordeling van de oorlogsmisdadigers niet als prioriteit zag, iets waar wel meer politiepersoneel last van had. Ze hadden immers zelf vaak aan de misdaden bijgedragen en hadden enorm veel boter op het hoofd.

Tijdens de bezetting kwamen er iedere dag Nederlandse politiefiguren in het kamp om arrestanten af te leveren, wetende wat hun slachtoffers daar te wachten stond. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse Marechaussee. Maar enkelen hebben voor hun daden moeten boeten. Wat de redenen ook waren voor het gedrag van Brands, dat samen viel met een hetze tegen vermeende communistische activisten, hij zorgde er wel voor dat verschillende dossiers met betrekking tot kamp SS’ers, opgesteld door de P.O.D, niet bij het Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven terechtkwamen. En dat zegt voldoende.

Prominente NSB’ers

Naast de kampleiding zaten er ook Amersfoortse leidende nationaal socialisten in het kamp, waaronder de voormalig NSB burgemeester Harloff, SS banleider Kafka Dengler en de kamparts Dr. Klomp. Ook zij werden verhoord en de rechercheurs maakten een proces verbaal op. In het proces verbaal van Klomp lezen wij dat de arts, die huisarts van beroep was, een langdurig lid van de NSB was. Hij hoopte dat het nationaal socialisme het nationaal bewustzijn zou verstevigen. Hij merkte op dat hij dit niet door een vreemde dictatuur wilde bereiken, maar gaf toe dat hij door lid te blijven na de Duitse inval deze dictatuur stimuleerde. Om zich schoon te praten, begon hij over de Russische dreiging, een excuus dat door veel Nederlandse collaborateurs werd aangevoerd. Klomp gaf toe dat hij lid was geworden van de Germaanse SS, en in april 1942 werd hij lid van de WA. Daarna volgde nog een serie NSB en Duitse organisaties. Kortom, Klomp was overtuigd nationaal socialist. In 1942 werd Klomp keuringsarts bij het arbeidsbureau in Amersfoort en was verantwoordelijk voor het sturen van een groot aantal arbeiders naar Duitsland. Hij gaf toe dat dit in feite een deportatie was, maar vulde aan dat hij ook mensen had afgekeurd als hun huiselijke toestand daar aanleiding toe gaf. In februari 1942 werd hij kamparts in het PDA, en tijdens het verhoor geeft hij toe dat hij niet de belangen van de gevangenen diende, maar eerder die van de NSB en de bezetter. Hij beweerde dat hij in het begin weinig van het kamp afwist, maar dat hij later tijdens zijn werkzaamheden in het kamp op de hoogte was van de mishandelingen. Hij geeft ook toe dat vooral de Joodse gevangenen het zwaar hadden en dat de mishandelingen vaak de dood ten gevolg hadden. Hij stak het ook niet onder stoelen of banken dat hij weigerde Joodse gevangenen te behandelen, maar voegde er aan toe dat de kampleiding dit niet toe stond. Hij was hier duidelijk niet rouwig om een zei trots dat hij een antisemiet was. Op de overlijdensverklaringen scheef hij meestal leugens om de ware toedracht van de gebeurtenissen in het kamp af te schermen. Tegenover Kleinveld zei hij dat onder meer de overlijdensverklaring van de Amsterdamse voormalig wethouder De Miranda niet de correcte doodsoorzaak aangaf. Klomp beweerde wel dat hij er bij de kampleiding op had aangedrongen om de etenssituatie in het kamp te verbeteren, en dat er een ander systeem voor lijfstraffen moest komen om excessen te voorkomen. Of hier iets mee gedaan is werd niet duidelijk, en het kan zijn dat Klomp zich probeerde schoon te praten. Klomp zegt ook dat hij een verhouding had met een SD secretaresse in het PDA, ene Mej. van Rooy. Hij was meerdere keren bij haar blijven slapen. Op 20 april 1945 vertrok hij met de rest van de kampleiding naar het Oranje Hotel in Scheveningen, waar hij later door de B.S werd gearresteerd. Hij werd eerst in de strafgevangenis opgesloten en in oktober 1945 teruggebracht naar Kamp Laan 1914. Op zich was Klomp minder gevreesd als kamparts dan zijn voorganger Nieuwenhuizen, die een zeer slechte naam had. Klomp keek niet naar de gevangenen om en gaf nauwelijks medische hulp, maar hij liet wel toe dat anderen dit deden. En dat was een vooruitgang. Het liet hem gewoon allemaal koud, en hij bouwde gestaag verder aan zijn eigen carrière. Na te zijn berecht verdween hij voor een aantal jaren achter de tralies.

Overal graven

De meest belastende taak was het opsporen en openen van de massagraven die in en om het kamp werden gevonden. Zulke massagraven waren er ook op de Leusderheide en op Soesterberg. Allen hadden een connectie met Kamp Amersfoort en het was dan ook aan de P.O.D afdeling in het voormalig kamp om ook deze zaken te onderzoeken. Overigens waren er ook op andere plekken in Amersfoort massagraven, die door de Duitsers niet waren geregistreerd. Jaren later herinnerde de voormalig dwangarbeider Johan Ouwerkerk uit Amersfoort zich de ontdekking van zo’n massagraf niet lang na de oorlog. “Ik werkte in die tijd voor de Nederlandse Heidemaatschappij. We moesten graafwerkzaamheden verrichten in de buurt van Ziekenhuis De Lichtenberg aan de Utrechtseweg. Op een zeker momenten stuitte we op een lichaam. We groeven verder en het werden er steeds meer. Ze werden allemaal op een rij naast elkaar gelegd. Het was een vreselijk gezicht. Er werd politie bijgehaald en ook anderen die moesten proberen om de lijken te identificeren. Niemand wist dat daar mensen waren begraven. Ik heb ook nooit geweten wie het precies waren. Heb er nooit meer iets van gehoord. Maar het was een erg triest gezicht, en ik ben die dag dan ook nooit vergeten.”

Omdat er veel massagraven in en om het kamp lagen werden de P.O.D rechercheurs gedetacheerd bij de Dienst Identificatie en Berging (D.I.B). De eerste taak was om de massagraven te vinden, en dat was niet makkelijk omdat het om een uitgestrekt terrein ging. Sommige graven werden aangewezen door oud gevangenen, andere door de kampleiding. Hoe dit in zijn werk ging zullen we in het volgende hoofdstuk zien.

Links:


Twitter: Volkskracht Vooruit! @VolkskrachtV

Telegram: t.me/volkskrachtvooruit (abonneren na installeren Telegram App)


Artikel uitgebracht door: VOLKSKRACHT VOORUIT! @ 2020

Populaire posts van deze blog

75 JAAR BEVRIJDING – SPEUREN NA DUISTERE JAREN HOOFDSTUK 6

SPEECH PRESIDENT VLADIMIR POETIN VOOR HET BEGIN VAN DE MILITAIRE OPERATIE IN DE DONBASS

PERSBERICHT: CORONA LEUGEN BEVESTIGT DOOR DUITSE PROTOCOLLEN