75 JAAR BEVRIJDING - SPEUREN NA DUISTERE JAREN
De geschiedenis van de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D)
De ogen en oren van het voormalig verzet
Door: Bert Bakkenes
Hoofdstuk 2, De P.O.D, Utrecht Oost
Net als in de rest van Nederland werd
ook in Amersfoort het Militair Gezag (MG) actief kort na de bevrijding.
Amersfoort viel onder het district Utrecht Oost en de Militair Commissaris was
A. M. J. Weyer. Hij hield kantoor aan de Arnhemseweg Nr 2. Ook in Amersfoort
was het Militair Gezag niet populair. Meteen na de bevrijding werd er een
tijdelijk gemeentebestuur opgezet en hoewel het Militair Gezag officieel
verantwoordelijk was, deed het bestuur de nodige moeite om het MG te omzeilen.
Volgens de Amersfoortse historicus Joop Bloemhof, die de geschiedenis van
Amersfoort in de Tweede Wereld Oorlog optekende, wist het bestuur alle
instellingen zonder moeite te vinden zonder hiervoor het MG in te schakelen.
Dit ging zelfs zo ver dat de zuivering in Amersfoort al een heel stuk was
gevorderd toen het MG zich hiermee ging bemoeien. De MG leiding werd gewoon
voor voldongen feiten geplaatst. In feite werd het MG gezien als een barrière
en een onnodig iets dat alleen maar in de weg liep. Maar ook in Amersfoort
verschenen de bekendmakingen van het Militair Gezag waarin van als werd
verboden of opgedragen. Of iemand zich hier iets van aan heeft getrokken is
niet duidelijk. In de meeste gevallen waarschijnlijk niet.
Naast het Militair Gezag kreeg ook
Amersfoort een Politieke Opsporingsdienst (P.O.D). Maar voor het zo ver was
gebeurde er al heel veel waar noch de MG, noch de P.O.D invloed op hadden.
Meteen na de bevrijding werd ook in Amersfoort een snel begin gemaakt met het
oppakken van Duits vriendelijke elementen. NSB’ers, SS’ers, Landwachters en
anderen werden van huis gehaald of op straat opgepakt. Zo zat de Amersfoortse
NSB leider, Zoethout, al heel snel achter de tralies. De arrestaties werden
uitgevoerd door de B.S die bestond uit Amersfoortse illegalen en een paar
betrouwbare politiemensen. De meeste Amersfoortse agenten hadden nauw met de
Duitsers samengewerkt en werden buiten het proces gehouden. Ze werden in de
ergste gevallen opgesloten of anders buiten dienst gezet. De arrestatieploegen
die de straat op gingen hadden lijsten met 1200 namen van mensen die dienden te
worden opgepakt. Het samenstellen van de lijsten was eigenlijk de enige echte
voorbereiding. Voor het einde van de bezetting was er nooit over deze zaak
gesproken. Pas na de bevrijding kwamen de illegalen groepen bij elkaar voor
overleg en meteen daarna werd er met de arrestaties begonnen. Omdat er veel
foute lieden opgepakt werden kwam al snel het probleem waar de arrestanten
ondergebracht moesten worden. De eerste groepen gingen naar het politiebureau
aan de Molenstraat, maar dat was al snel te klein. Het oude politiebureau aan
de Utrechtsestraat werd weer in gebruik genomen, maar ook daar was de ruimte
beperkt. Er werd besloten om de arrestanten over te brengen naar de Markthal en
later de Pon Garage aan de Arnhemseweg. Ook de Bernhard Kazerne werd hiervoor
gebruikt. Dat waren vrij grote gebouwen, maar ook die zouden al snel veel te
klein worden. De gevangenen werden bewaakt door gewapende BS’ers en de
omstandigheden konden gerust miserabel worden genoemd. Dat er zo veel mensen
werden opgepakt had verschillende redenen. Van te voren was besloten wat de
redenen voor arrestatie moesten zijn. Daardoor waren er verschillende
categorieën te onderscheiden. Vooral heel in het begin werden sommige lieden
gearresteerd omdat ze een bedreiging konden vormen voor de bevrijders vanuit
militair oogpunt. Verder werd iedereen opgepakt die ook maar iets met de NSB of
andere Nazi organisaties te maken had, omdat dit soort figuren geen plaats meer
had in de Nederlandse maatschappij. Dan waren er nog de vrouwen van NSB’ers, het
maakte niet uit of ze zelf lid waren geweest of niet, zogenaamde
“moffenmeiden”, die zich met Duitsers hadden ingelaten, en dan nog de
zwarthandelaren en anderen die wel eens hand en span diensten voor de Duitsers
hadden verleend.
Overheersend was het idee dat door
deze massa-arrestaties wraakneming door de bevolking vermeden kon worden. De
opzet werkte wel. Inderdaad werden er ook in Amersfoort een aantal
“moffenmeiden” kaalgeknipt en vernederd, en in een paar gevallen mishandeld.
Maar over het algemeen bleef wraakneming op grote schaal achterwege. Er kwam
geen bijltjesdag, en dat betekende dat het doel van de autoriteiten was
gehaald. Niet dat de BS’ers, die de foute elementen ophaalden, zich veel van
regels en criteria aantrokken. Daar was in de eerste dagen ook helemaal geen
tijd voor. Wie als fout te boek stond werd gewoon meegenomen, terecht of niet.
Dat zou allemaal later wel worden uitgezocht. Maar dat betekende natuurlijk wel
dat de stroom arrestanten een vloedgolf werd die voor grote problemen zorgde.
Er werd ook aan gedacht om de delinquenten in het voormalig Kamp Amersfoort
onder te brengen. Daar zaten weliswaar geen vrijgelaten gevangenen meer, maar
het kamp, dat nu Laan 1914 heette, zat vol met evacués die onder
verantwoordelijkheid van de Canadezen stonden, en nog geen andere onderkomen
hadden. Naar huis konden zij ook niet. Daar kwam bij dat het in het kamp
wemelde van het ongedierte, vooral luizen. Tegen eind mei werd het kamp
schoongemaakt door padvinders en nadat dit was gebeurd, konden de arrestanten
worden overgebracht. Op het hoogtepunt zaten er 2500 mannen in het kamp en 1000
vrouwen en kinderen, waarvan een aantal kinderen onder de 15 jaar. De mannen en
vrouwen zaten gescheiden. In september waren alle evacués vertrokken, en zaten er
alleen nog maar foute elementen in Kamp Laan 1914.
De Amersfoortse P.O.D
Zoals gezegd werden de eerste
arrestatieploegen gevormd door BS’ers en wat betrouwbare politiemannen. Maar al
snel werd de Politieke Opsporingsdienst opgericht die de leiding kreeg over het
oppakken van verdachten en het opbouwen van dossiers tegen foute elementen. Er
kwam ook een Amersfoortse P.O.D, die onderdeel uitmaakte van het District
Utrecht Oost. De rechercheurs kwamen bijna allemaal uit het verzet, aangevuld
met politiemensen die in de oorlog met het verzet hadden samengewerkt. Het
hoofd van de Amersfoortse P.O.D was de oud illegaalwerker R van der Spoel en de
dienst was gevestigd aan de Beekesteinselaan Nr 2. Een stukje verderop op Nr 37
zat de B.S. Het District Utrecht Oost van de P.O.D stond onder leiding van C.J.
Dragt met de Woudenbergse verzetsman Gerrit Kleinveld als waarnemend hoofd.
Later werd dit Peter Westera. Al deze mensen hadden een lange staat van dienst
in het verzet en waren meestal via de B.S bij de P.O.D. terechtgekomen. Net als
alle andere P.O.D afdelingen had Oost Utrecht de opdracht foute elementen op te
pakken en op te sluiten. Verder moest er onderzoek worden verricht en dossiers
worden opgebouwd, om zaken tegen deze foute elementen voor het gerecht te krijgen.
Dit betekende verhoren afnemen, getuigen horen en alles op schrift stellen in
een proces verbaal. Ook moest er belastend materiaal worden gezocht en
opgeslagen. Daarnaast moest er gezocht worden naar bewijzen tegen
oorlogsmisdadigers, zowel Nederlanders als Duitsers. Verder onderzocht de P.O.D
verschillende incidenten, die tijdens de bezetting waren gebeurd en waar
helderheid over verkregen moest worden. Voor dit alles was natuurlijk
informatie van het publiek nodig, en de bevolking werd dan ook opgeroepen om
met klachten en bewijzen naar de Beeksteinselaan te komen, waar de informatie
door P.O.D rechercheurs werd verwerkt. Anonieme getuigenissen werden niet
geaccepteerd. Waar nodig werden onderzoeken ingesteld en verdachten opgepakt.
Soms zaten deze verdachten al in een van de bewaarplaatsen, soms liepen ze ook
nog vrij rond. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste leidende NSB’ers en
SS’ers in Amersfoort zijn opgepakt, soms nog in de stad, anders tijdens hun
vluchtpogingen elders in het land of in Duitsland.
Het boven geschetste beeld kan voor de
meeste P.O.D afdelingen in het land gelden. Het werk was immers hetzelfde,
hoewel de invulling wel heel erg uiteen liep. De Amersfoortse P.O.D en het
District Utrecht Oost waren toch een beetje anders dan de overige afdelingen.
Dit had met twee zaken te maken. Ten eerste zaten er in de Amersfoortse P.O.D
relatief veel mensen die afkomstig waren uit het linkse verzet, vooral van de
Raad van Verzet (RVV). Dit was in andere gebieden meestal anders omdat in het hele
land veel linkse verzetstrijders zijn gesneuveld. Dit had onder meer te maken
met het feit dat vooral de linkse organisaties als eerste verzet boden, en door
de Duitse bezetter het hardst op de hielen werden gezeten. Zo is van de
illegale CPN meer dan 70% van het kader in de oorlog gevallen. In Amersfoort en
omgeving lag dit anders. De meeste linkse verzetsmensen haalde het einde van de
oorlog, hoewel een aantal wel in gevangenschap terecht kwam. Dat zoveel mensen
overleefde had te maken met de strenge veiligheidsmaatregelen binnen de
plaatselijke RVV. Zo was er een zwijgplicht die veel mensen het leven heeft
gered, en die ook na de oorlog nog lang doorwerkte. Er waren zeker 3 RVV
groepen in Amersfoort die uiteindelijk toetraden tot de B.S. Er was een groep
rond Roel Wolthuis, de groep rond Rinus van der Spa en de groep MAX geleid door
M. J. Kreupeling. Kreupeling was op een zeker moment hoofd van de
inlichtingendienst van de P.O.D. Hij kreeg later eervol ontslag als gevolg van
een intrige van iemand waarmee hij een conflict had. De intrige kwam uit, maar
het ontslag was niet meer terug te draaien. Er waren dus vrij veel linkse P.O.D
rechercheurs, die hun taak zeer ernstig opvatten en net iets verder gingen dan
de anderen om de oorlogsmisdadigers in de regio veroordeeld te krijgen. Dat dit
ook weer tot spanningen kon leiden zullen we later zien.
Het P.D.A.
Wat Amersfoort ook anders maakte was
de aanwezigheid van Kamp Amersfoort, het voormalig P.D.A, dat weliswaar voor
grote delen op Leusdens grondgebied lag maar dat toch viel onder District
Utrecht Oost en dus ook Amersfoort. In het kamp waren vele oorlogsmisdaden,
inclusief moorden, begaan en het werd de taak van de P.O.D om deze misdaden te
onderzoeken, de verdachten op te sporen en te verhoren, en de zaken daarna door
te geven aan de Bijzondere Rechtspleging. Vooral in het begin was dit erg
moeilijk omdat er nauwelijks schrijfmachines en andere middelen waren en
niemand precies wist waar te beginnen, De meeste P.O.D rechercheurs waren
immers geen beroepspolitiemannen en hoewel ze wel tot onbezoldigd veldwachter
werden verklaard, moest er toch vooral in de praktijk geleerd worden. Door de
toch wel wat bijzondere samenstelling in Amersfoort en omgeving was er vaak ook
tegenwerking. Dit blijkt onder meer uit een rapport van een officier van de
verbindingsdienst, dat bewaard is gebleven in het archief van Roel Wolthuis. In
het rapport staat te lezen dat het hoofd van de Raad van Verzet in Amersfoort,
Drewes, in april 1945 een lijst had opgevraagd van alle verzetsmensen in het
district die tot de RVV behoorden. Die lijst werd ook overhandigd. Hij bevatte
de schuilnamen van de betrokken illegaal werkers. Toen Roel Wolthuis na de
Duitse capitulatie naar Amersfoort terugkwam uit gevangenschap wilde hij de
lijst terughebben, om met zijn vroegere medewerkers een compagnie van de B.S op
te zetten. Hij vroeg de lijst aan kapitein Segers van het Militair Gezag. Maar
deze Segers gaf te kennen dat de lijst niet meer bestond omdat Drewes hem had
verbrand. Of de lijst inderdaad is verbrand word uit het rapport niet
duidelijk. Maar het ging nog verder.
Roel, die de schuilnaam Piet
hanteerde, kreeg ook te horen dat zijn medewerkers intussen bij een andere
eenheid waren ingedeeld. Segers had eerder gezegd dat Wolthuis met zijn mensen
de 1ste compagnie zouden vormen. Nu was hij volledig omgedraaid en
vertelde Wolthuis dat de intussen gemaakte indeling niet meer terug te draaien
was. Wolthuis protesteerde hier tegen waarop Segers zei dat hij dan zelf maar
mensen moest rekruteren om een nieuwe compagnie te vormen. Het zouden dan wel
mensen van buiten het verzet moeten zijn, want alle verzetsmensen waren al
ingedeeld. Natuurlijk vond Wolthuis dit onacceptabel en weigerde.
Segers zei dat Wolthuis dan maar
sectie commandant moest worden, maar ook daar bedankte Roel voor omdat het niet
juist zou zijn en tegen alle afspraken inging. Wolthuis ging toen een 2de
compagnie vormen met een groep andere verzetsmensen die hem door groepsleider Rudolf
Koopmans waren toegezegd. Veel van zijn oude kameraden die in de gaten kregen
wat er gaande was, wilde zich toen ook bij de 2de compagnie
aansluiten. De officier die het rapport schreef wist duidelijk niet wat hij met
de zaak aan moest en vroeg om advies. Wat dat advies is geweest is niet bekend,
maar Roel zette gewoon zijn werkzaamheden door en kwam bij de P.O.D terecht.
Hij trok zich van het geharrewar binnen het Militair Gezag niets aan. Bij de
P.O.D kwam hij Gerrit Kleinveld weer tegen, die hij al kende uit de Raad van
Verzet. Kleinveld en Wolthuis gingen een speciale afdeling van de P.O.D vormen
in het voormalig P.D.A, met als opdracht om de misdaden in het kamp in kaart te
brengen en zaken op te bouwen tegen de kampleiding en de bewakers, die deels in
het kamp zaten opgesloten. Nadat het kamp in april 1945 door de kampleiding was
overgedragen aan het Rode Kruis was de kampleiding vertrokken. Maar na de
capitulatie werden velen van hen gearresteerd in verschillende plaatsen in het
land en een deel werd teruggebracht naar Amersfoort. Dit gebeurde onder meer
met kampcommandant Berg, Kotalla, Oberle en Westerveld. Kotalla en Oberle
werden door Kleinveld en Wolthuis uit grote groepen Duitse krijgsgevangenen
gehaald die geïnterneerd waren. De twee kampbeulen hadden zich uniformen van de
Luftwaffe aangemeten, en hoopte zo geruisloos terug naar de heimat te kunnen
ontsnappen. Hier werd dus een stokje voor gestoken. Het opsporen van de
misdadigers was niet alleen noodzakelijk om ze hun gerechte straf te laten
ondergaan. Ze waren ook van groot belang als het ging om het aanwijzen van
massagraven en het ophelderen van incidenten die in het kamp of in de omgeving
hadden plaatsgevonden. Vaak werkten de voormalige kampleiders en bewakers wel
mee met de onderzoekers, in een poging om hun eigen hachje te redden. Vooral
voormalig kampcommandant Berg gaf veel aanwijzingen die volgens Gerrit
Kleinveld onmisbaar waren.
In een interview in Trouw in 1970 zegt
Roel Wolthuis dat hij en Kleinveld in mei 1945 het onderzoek naar de misdaden
in Kamp Amersfoort min of meer op eigen houtje zijn begonnen. Beiden hadden
vrienden in het kamp verloren en er ook zelf gezeten. Ze wisten maar al te goed
hoe het in het P.D.A was toegegaan. Toen ze met het onderzoek begonnen hadden
ze nauwelijks middelen. Daar moesten ze zelf voor zorgen. En dat deden ze ook,
in de volle overtuiging dat als zij niet iets ondernamen, niemand anders het
zou doen. In 1970 geeft Roel aan dat ze daar in gelijk hebben gekregen. Als
bewijs haalde hij aan dat er in die tijd nog steeds geen echt onderzoek naar de
misdaden in Kamp Vught was uitgevoerd, 25 jaar na de oorlog. Met Amersfoort zou
het net zo zijn gegaan als de P.O.D afdeling niet alle bewijzen tegen de
kampbeulen bij elkaar had gebracht en alles op schrift had gesteld. Het was dit
bewijsmateriaal dat in de late jaren 40 tot de veroordelingen leidde.
Zonder de inzet van de P.O.D waren de
grootste misdadigers waarschijnlijk niet of nauwelijks ter verantwoording
geroepen. De leiding over de afdeling had de Baarnse politieman en voormalig
illegaal Chris Dragt. Hij gaf Kleinveld en Wolthuis de vrije hand en in
augustus 1945 werd Cornelis van de Beukel aan het team toegevoegd. Dat was ook
nodig want het onderzoek had intussen gigantische vormen aangenomen.
Zware taken
De rechercheurs hadden een aantal
taken, die zeker gezien hun eigen ervaringen in de oorlog, vaak moeilijk en
belastend waren. Ze moesten de kampleiding en de bewakers die verantwoordelijk
waren voor de misdaden verhoren en hun verhaal op papier zetten. Daarnaast
moesten ook de getuigen van de misdaden worden gehoord. Dit was niet altijd
even makkelijk omdat na de bevrijding van het kamp de voormalige gevangenen
over het hele land waren uitgewaaierd. Toch moesten ze worden opgespoord omdat
hun getuigenissen van vitaal belang waren. Dit alles moest gebeuren tegen de
achtergrond van een Nederland dat nog volledig in chaos was. Het duurde lang om
de oorlogsschade te herstellen, het openbaar vervoer was zeer beperkt, en
mensen waren soms ook gewoon moeilijk te vinden omdat ze op heel andere
adressen verbleven, of ergens bij familie in huis waren opgenomen. Het was een
enorme klus om alle stukjes van de puzzel bij elkaar te leggen. Daar kwam nog
bij dat getuigen die bereid waren mee te werken vaak ook niet meer precies
wisten op wat voor dag of tijdstip een bepaald incident had plaatsgevonden. De
Duitse kampadministratie was voor het grootste deel vernietigd en dus
onbruikbaar. Het verslag van een bepaald incident moest vaak uit allerlei
stukjes en beetjes worden opgebouwd, tot een helder beeld zichtbaar werd. Die
taak hebben Kleinveld en Wolthuis voorbeeldig uitgevoerd. Van alles werd een
proces verbaal gemaakt en die werden naast elkaar gelegd en met elkaar
vergeleken. Dit gaf natuurlijk een enorme administratie, waarbij ook nog kwam
dat er regelmatig gerapporteerd moest worden aan de P.O.D leiding, het Militair
Gezag en de Bijzondere Rechtspleging. Om het werk wat gemakkelijker te maken
kregen de rechercheurs de beschikking over een auto.
Opnieuw tegenwerking
Terugkomende op de tegenwerking die de
rechercheurs ondervonden kunnen we vaststellen dat dit vooral een probleem werd
toen in augustus 1945 Chris Dragt werd vervangen door een politieman uit Zeist,
ene Brands. Het P.O.D kantoor werd ook naar Zeist verplaatst en Brands ging de
P.O.D meer en meer zien als zijn eigendom. De aparte afdeling in het kamp bleef
gewoon bestaan, maar Brands, die inspecteur was, werkte de rechercheurs steeds
meer tegen en de spanning binnen de dienst liep dan ook constant op.
Vervoersmiddelen om verdachten op te halen werden niet meer ter beschikking
gesteld, en getuigen die door de rechercheurs werden opgeroepen kregen geen of
nauwelijks onkostenvergoeding meer. Over alles moest uren gediscussieerd
worden. De P.O.D afdeling had zelfs geen schrijfmachine meer. Die was naar
Zeist verdwenen. Uit armoede leende Kleinveld en Wolthuis een schrijfmachine
van de Dienst Identificatie en Berging, waarmee nog steeds goed werd samen
gewerkt. Waarom deze Brands zo tegenwerkte is nooit duidelijk geworden. Het kan
zijn dat hij het op de rechercheurs gemunt had omdat ze een linkse achtergrond
hadden. Het kan ook zijn dat hij de veroordeling van de oorlogsmisdadigers niet
als prioriteit zag, iets waar wel meer politiepersoneel last van had. Ze hadden
immers zelf vaak aan de misdaden bijgedragen en hadden enorm veel boter op het
hoofd.
Tijdens de bezetting kwamen er iedere
dag Nederlandse politiefiguren in het kamp om arrestanten af te leveren,
wetende wat hun slachtoffers daar te wachten stond. Hetzelfde geldt voor de
Nederlandse Marechaussee. Maar enkelen hebben voor hun daden moeten boeten. Wat
de redenen ook waren voor het gedrag van Brands, dat samen viel met een hetze
tegen vermeende communistische activisten, hij zorgde er wel voor dat
verschillende dossiers met betrekking tot kamp SS’ers, opgesteld door de P.O.D,
niet bij het Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven terechtkwamen. En dat zegt
voldoende.
Prominente NSB’ers
Naast de kampleiding zaten er ook
Amersfoortse leidende nationaal socialisten in het kamp, waaronder de voormalig
NSB burgemeester Harloff, SS banleider Kafka Dengler en de kamparts Dr. Klomp.
Ook zij werden verhoord en de rechercheurs maakten een proces verbaal op. In
het proces verbaal van Klomp lezen wij dat de arts, die huisarts van beroep
was, een langdurig lid van de NSB was. Hij hoopte dat het nationaal socialisme
het nationaal bewustzijn zou verstevigen. Hij merkte op dat hij dit niet door
een vreemde dictatuur wilde bereiken, maar gaf toe dat hij door lid te blijven
na de Duitse inval deze dictatuur stimuleerde. Om zich schoon te praten, begon
hij over de Russische dreiging, een excuus dat door veel Nederlandse
collaborateurs werd aangevoerd. Klomp gaf toe dat hij lid was geworden van de
Germaanse SS, en in april 1942 werd hij lid van de WA. Daarna volgde nog een
serie NSB en Duitse organisaties. Kortom, Klomp was overtuigd nationaal
socialist. In 1942 werd Klomp keuringsarts bij het arbeidsbureau in Amersfoort
en was verantwoordelijk voor het sturen van een groot aantal arbeiders naar
Duitsland. Hij gaf toe dat dit in feite een deportatie was, maar vulde aan dat
hij ook mensen had afgekeurd als hun huiselijke toestand daar aanleiding toe
gaf. In februari 1942 werd hij kamparts in het PDA, en tijdens het verhoor
geeft hij toe dat hij niet de belangen van de gevangenen diende, maar eerder
die van de NSB en de bezetter. Hij beweerde dat hij in het begin weinig van het
kamp afwist, maar dat hij later tijdens zijn werkzaamheden in het kamp op de
hoogte was van de mishandelingen. Hij geeft ook toe dat vooral de Joodse
gevangenen het zwaar hadden en dat de mishandelingen vaak de dood ten gevolg
hadden. Hij stak het ook niet onder stoelen of banken dat hij weigerde Joodse
gevangenen te behandelen, maar voegde er aan toe dat de kampleiding dit niet
toe stond. Hij was hier duidelijk niet rouwig om een zei trots dat hij een
antisemiet was. Op de overlijdensverklaringen scheef hij meestal leugens om de
ware toedracht van de gebeurtenissen in het kamp af te schermen. Tegenover
Kleinveld zei hij dat onder meer de overlijdensverklaring van de Amsterdamse
voormalig wethouder De Miranda niet de correcte doodsoorzaak aangaf. Klomp
beweerde wel dat hij er bij de kampleiding op had aangedrongen om de
etenssituatie in het kamp te verbeteren, en dat er een ander systeem voor
lijfstraffen moest komen om excessen te voorkomen. Of hier iets mee gedaan is
werd niet duidelijk, en het kan zijn dat Klomp zich probeerde schoon te praten.
Klomp zegt ook dat hij een verhouding had met een SD secretaresse in het PDA,
ene Mej. van Rooy. Hij was meerdere keren bij haar blijven slapen. Op 20 april
1945 vertrok hij met de rest van de kampleiding naar het Oranje Hotel in
Scheveningen, waar hij later door de B.S werd gearresteerd. Hij werd eerst in
de strafgevangenis opgesloten en in oktober 1945 teruggebracht naar Kamp Laan
1914. Op zich was Klomp minder gevreesd als kamparts dan zijn voorganger
Nieuwenhuizen, die een zeer slechte naam had. Klomp keek niet naar de
gevangenen om en gaf nauwelijks medische hulp, maar hij liet wel toe dat
anderen dit deden. En dat was een vooruitgang. Het liet hem gewoon allemaal
koud, en hij bouwde gestaag verder aan zijn eigen carrière. Na te zijn berecht
verdween hij voor een aantal jaren achter de tralies.
Overal graven
De meest belastende taak was het
opsporen en openen van de massagraven die in en om het kamp werden gevonden.
Zulke massagraven waren er ook op de Leusderheide en op Soesterberg. Allen
hadden een connectie met Kamp Amersfoort en het was dan ook aan de P.O.D
afdeling in het voormalig kamp om ook deze zaken te onderzoeken. Overigens
waren er ook op andere plekken in Amersfoort massagraven, die door de Duitsers
niet waren geregistreerd. Jaren later herinnerde de voormalig dwangarbeider
Johan Ouwerkerk uit Amersfoort zich de ontdekking van zo’n massagraf niet lang
na de oorlog. “Ik werkte in die tijd voor de Nederlandse Heidemaatschappij. We
moesten graafwerkzaamheden verrichten in de buurt van Ziekenhuis De Lichtenberg
aan de Utrechtseweg. Op een zeker momenten stuitte we op een lichaam. We
groeven verder en het werden er steeds meer. Ze werden allemaal op een rij
naast elkaar gelegd. Het was een vreselijk gezicht. Er werd politie bijgehaald
en ook anderen die moesten proberen om de lijken te identificeren. Niemand wist
dat daar mensen waren begraven. Ik heb ook nooit geweten wie het precies waren.
Heb er nooit meer iets van gehoord. Maar het was een erg triest gezicht, en ik
ben die dag dan ook nooit vergeten.”
Omdat er veel massagraven in en om het
kamp lagen werden de P.O.D rechercheurs gedetacheerd bij de Dienst
Identificatie en Berging (D.I.B). De eerste taak was om de massagraven te
vinden, en dat was niet makkelijk omdat het om een uitgestrekt terrein ging.
Sommige graven werden aangewezen door oud gevangenen, andere door de
kampleiding. Hoe dit in zijn werk ging zullen we in het volgende hoofdstuk
zien.
Links:
Twitter: Volkskracht Vooruit!
@VolkskrachtV
Telegram: t.me/volkskrachtvooruit
(abonneren na installeren Telegram App)