75 JAAR BEVRIJDING – SPEUREN NA DUISTERE JAREN HOOFDSTUK 6
De geschiedenis van de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D)
De ogen en oren van het voormalig verzet
Door: Bert Bakkenes
Hoofdstuk 6, Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis
Er bestaat geen twijfel over dat het
succes van de P.O.D in Amersfoort en Utrecht Oost in het algemeen vooral te
danken was aan twee rechercheurs; Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis. We zijn ze
intussen al vaak tegen gekomen. Het was vooral hun gedrevenheid en
doorzettingsvermogen die er toe leidde dat de meest misdadigers uit de P.D.A
kampleiding en bewakersploeg veroordeeld werden. Ze hebben de misdaden in kaart
gebracht, de daders geïdentificeerd en er uiteindelijk voor gezorgd dat er goed
opgebouwde dossiers lagen, die de Bijzondere Rechtspleging en de tribunalen de
kans gaf om de schuldigen te veroordelen en te straffen. Maar wie waren deze
twee leidende figuren uit het gewapend verzet, en hoe waren ze tot hun inzet en
daden gekomen?
Gerrit Kleinveld
Gerrit Kleinveld werd op 13 maart 1915
geboren in Woudenberg in een gereformeerd gezin. Al op jonge leeftijd verwierp
hij de strenge leer van de gereformeerde gemeente en ontwikkelde hij een
interesse in de politiek. Hij werd socialist en sloot zich aan bij de A.J.C, de
Arbeiders Jeugd Centrale, jeugd afdeling van de sociaal democratische S.D.A.P.
Toen in de jaren 30 het nationaal socialisme van Adolf Hitler in Duitsland
opgang maakte, en vanaf 1933 aan de macht kwam, wierp Gerrit Kleinveld zich op
het antifascisme. Hij voorzag de gevaren die van de bruine ideologie uitgingen
en besloot de strijd aan te gaan. Dit gebeurde in die tijd nog niet tegen de
partij van Hitler, maar tegen het Nederlandse uitvloeisel van de fascistische
ideologie, de N.S.B. Gerrit en een kameraad maakten er een gewoonte van om
N.S.B vergaderingen te bezoeken om daar vragen te gaan stellen. Dit waren niet
zomaar vragen, maar vooral constante pogingen om de NSB’ers te provoceren en in
verlegenheid te brengen. Dit in een poging om het gedachtegoed van Mussert en
zijn kompanen te ontmaskeren en te kijk te zetten. Meestal ging dat maar even
goed, en na verloop van tijd werden de twee antifascisten de vergadering
uitgegooid. Vaak gebeurde dit niet al te zachtzinnig en nog vaker lieten ze een
chaos achter. Op zich was Gerrit wel wat gewend. Het was in de jaren 20 en 30
toch al niet makkelijk om in het christelijke Woudenberg socialist te zijn. Hij
was een van de weinige “rooien” in het dorp, dus dat leidde al eens vaker tot
schermutselingen. Eigenlijk was het allemaal een goede voorbereiding op wat er
nog ging komen.
Gerrit werd eerst timmerman en later
bouwkundig tekenaar. Het boerenbedrijf van zijn vader heeft hem nooit
getrokken. Intussen was hij een gerespecteerd lid van de S.D.A.P geworden en in
1937 werd hij gekozen in de gemeenteraad van Woudenberg. Het gevaar van het
fascisme liet Gerrit nooit los en hij volgde de gebeurtenissen in Duitsland op
de voet. Toen de troepen van Hitler in mei 1940 Nederland binnentrokken, en dit
het begin bleek te zijn van de bezetting van Nederland, was er voor Gerrit maar
een weg. Hij moest actief worden in het verzet tegen de Duitsers. Dat deed hij
in eerste instantie door wat sabotagedaden op plaatselijk niveau. Ze stak hij
met een vriend de Leusderheide in brand waarbij een munitieopslagplaats van de
Duitsers de lucht in ging. Hij vervalste persoonsbewijzen en ging onderdeel
uitmaken van de organisatie van Theo Dobbe. Gerrit Kleinveld was betrokken bij
de eerste gewapende overval op een distributiekantoor in Nederland. Het ging
hierbij om het distributiekantoor in Joure. De overval was een succes, maar de
overvallers werden verraden en op 17 december 1942 werd Gerrit in Amersfoort
gearresteerd, toen hij op een adres een pak illegale Vrij Nederland kranten
afleverde.
Hij liep in een val die was opgezet
door de S.D rechercheurs Noppen en Flipse. Gerrit, die bewapend was, was zo
verrast door de aanval dat hij niet kon schieten. Zijn pistool werd in beslag
genomen, maar een tweede pistool werd niet meteen gevonden. Volgens een van de SD’ers
zou het pistool dat men wel in handen had hem de kop kosten. Gerrit kreeg geen
kans om te ontsnappen of om van het tweede wapen gebruik te maken. Tijdens de
verhoren wilde de SD vooral weten waar Theo Dobbe was. Gerrit liet niets los en
werd op 21 december 1942 overgebracht naar Kamp Amersfoort. Daar werd hij in de
bunker opgesloten in een verduisterde cel. Hij was geketend aan handen en
voeten. Kleinveld wist dat zijn leven in gevaar was en hij was vastbesloten om
te vluchten. Hij had het geluk dat in zijn cel eerder een SS’er opgesloten had
gezeten die een sterke lepel had achter gelaten. Deze lepel werd Gerrit’s
redding. Hij schuurde eerst een van zijn boeien door. Dat duurde een eeuwigheid
omdat hij geen geluid mocht maken. Toen hij een hand los had kon hij met de
lepel een tralie loswerken. Hij gebruikte de lepel ook als een soort zaag. Het
werk duurde weken en steeds moest Kleinveld er voor zorgen dat zijn
inspanningen niet ontdekt werden. Van andere gevangenen hoorde hij dat er
geruchten waren dat het kamp binnenkort ontruimd zou worden. Dat maakte de zaak
meer urgent omdat hij niet wist waar hij naar toe gebracht zou worden als ook
de bunker ontruimd werd. Op 1 maart 1943 was hij zo ver. De opening in het raam
was wijd genoeg om hem net door te laten. Met veel moeite kon hij uit het kamp
wegkomen, waarbij hij ook onder de prikkeldraadversperringen door moest. Als
door een wonder lukte het hem om buiten het kamp te komen zonder ontdekt te
worden. Hij ging op pad en klopte uiteindelijk bij een huis aan waar hij hulp
kreeg. Gerrit Kleinveld was de eerste en ook de laatste gevangene die uit de
bunker van het kamp kon ontsnappen. Over deze ontsnapping is in 1992 de film
“De Bunker” gemaakt, die een goed beeld geeft van hoe Gerrit de bijna
onmogelijke onderneming heeft geklaard.
Na zijn ontsnapping keerde Gerrit
terug naar zijn verzetswerk, deels in Friesland en deels in Utrecht. Hij was
medeoprichter van de Raad van Verzet, een organisatie die er vooral op was
gericht meer eenheid in het verzet te brengen. Vooral linkse en progressieve
groepen sloten zich aan, waaronder het Militair Contact van de CPN. Voor de
rest van de oorlog bleef Gerrit uit handen van de Duitsers. Na de bevrijding
sloot hij zich aan bij de P.O.D en samen met Roel Wolthuis, die ook in het P.D.A.
had gezeten, begon hij de misdaden in het kamp in kaart te brengen. Dat is voor
grote delen gelukt, en de schuldigen kwamen voor het gerecht. Toch heeft Gerrit
altijd een gevoel van teleurstelling aan de oorlog overgehouden. Dit had te
maken met de maar beperkte zuivering en ook met het feit dat de oude
machthebbers in Nederland weer de touwtjes in handen hadden. Voor mensen die in
het verzet hun leven hadden gewaagd, was maar weinig plaats. Dat was ook aan
alle kanten te merken. Gerrit kreeg weliswaar een aanstelling bij de politie in
Zuilen, maar op veel terreinen was er tegenwerking. Een jarenlange strijd om
Kamp Amersfoort te behouden als monument werd verloren en het kamp werd op een
paar kleine onderdelen na, afgebroken. De Politieschool “De Boskamp”, kwam er
voor in de plaats. Ook het monument “Gevangene voor het Vuurpeloton” beter
bekend als “De Stenen Man” werd met veel moeite gerealiseerd. Het beeld dat
werd gemaakt door de Amsterdamse beeldhouwer Frits Sieger, was in eerst
instantie naakt. Dit werd door de autoriteiten niet geaccepteerd. Op zich was
de beeldhouwer, die communist was, ook al niet graag gezien door de
autoriteiten en dat zal zeker een rol hebben gespeeld bij de dwarsliggerij.
Uiteindelijk kreeg “De Stenen Man” kampkleding aan en de onthulling kon
plaatsvinden in 1953, 8 jaar na het einde van de bezetting. Het indrukwekkende
beeld verving een tijdelijk houten kruis dat in 1950 aan het einde van de
zogenaamde schietbaan was geplaatst.
Hiermee was de zaak nog niet gedaan
want over de jaren werd de toestand van het beeld steeds slechter door gebrek
aan onderhoud. Een aantal malen kwam Gerrit Kleinveld in de pers om aandacht
voor de toestand van het beeld, dat van zeer zachte steen is gemaakt, te
vragen. Omdat Amersfoort en Leusden elkaar de schuld gaven van het
achterstallig onderhoud, duurde het heel lang voordat “De Stenen Man”
gerestaureerd kon worden. Het feit dat het voormalig Kamp Amersfoort nu een
Nationaal Monument is en een herdenkingscentrum heeft, doet niet af aan het
feit dat er jaren lang niet naar het beeld en de overblijfselen van het kamp is
omgekeken. Dit tot grote ergernis van het voormalige verzet en de nabestaanden
van de gevangenen.
Er deden zich nog meer problemen voor
die zeker geen schoonheidsprijs verdienen. Een golfclub kreeg toestemming om
een golfbaan aan te leggen op een terrein in de buurt van het voormalig P.D.A.
De Hoge Klei werd deels aangelegd op de plaats waar de massagraven waren
gevonden. Het clubhuis staat op een van deze plekken. Volgens Gerrit Kleinveld
is het zeker mogelijk dat daar nog steeds stoffelijke resten liggen. Bij het
begraven werd vaak ongebluste kalk gebruikt en dit maakte het zoeken naar de
lijken na de oorlog erg moeilijk. Het voormalig verzet probeerde het plan voor
de bouw van de golfbaan te blokkeren, maar ook dit lukte niet. Toen midden
jaren 90 de Amersfoortse antifascistische actiegroep “Amersfoort Solidair” de
zaak opnieuw oppakte, kregen zij steun van Gerrit Kleinveld. Hij wilde niet
actief mee doen omdat hij al voorzag dat er weinig te veranderen viel. Maar hij
steunde de groep in de pers en stond journalisten te woord. “Amersfoort
Solidair” eiste dat het deel van de golfbaan, dat op de massagraven was
gebouwd, inclusief het clubhuis, zou worden verplaatst. Er zou een herdenkingspark
moeten komen dat kon aansluiten bij de overblijfselen van kamp Amersfoort. De
gemeentes Amersfoort en Leusden weigerde medewerking en verscholen zich achter
elkaar. De golfclub deed eerst of men van niets wist. Later gaf men wel toe dat
men het had geweten, maar veranderingen waren uitgesloten. Er mocht zelfs geen
herdenkingsplaquette aan het clubhuis worden bevestigd, omdat de leden niet met
het verleden geconfronteerd mochten worden. De campagne werd gesteund door voormalig
verzetsman Dick van der Meer, die onder meer bij een gesprek met de Stichting
40-45 aanwezig was. Maar Gerrit Kleinveld had de situatie goed ingeschat, en er
veranderde niets. Volgens Gerrit was het schandaal van de bouw van de golfclub
te wijten aan de beide gemeentebesturen, Amersfoort en Leusden, en aan de
eigenaren van het terrein, Landgoed Den Treek Henschoten. Het harteloze
optreden van al deze partijen heeft een rechtvaardige oplossing altijd in de
weg gestaan.
Toch was hiermee de zaak niet volledig
verloren. De campagne tegen de golfbaan had veel publiciteit opgeleverd, en
samen met andere initiatieven voor het behoud van de overblijfselen van Kamp
Amersfoort, plaatste dit de gemeentebesturen in een kwaad daglicht. Daar kwam
nog bij dat de Gemeente Amersfoort bang begon te worden dat “Amersfoort
Solidair” met de hele zaak aan de haal zou kunnen gaan. Omdat het om een linkse
groep ging, met leden uit verschillende gemeenschappen, lag dit gevoelig op het
stadhuis. Via de fractievoorzitters in de Amersfoortse raad kwam er uiteindelijk
een initiatief om Kamp Amersfoort tot een nationaal monument te verklaren. Dit
is uiteindelijk in 2000 gelukt. Er kwam subsidie en een herinneringscentrum.
Het project kreeg de steun van Gerrit Kleinveld die hierover geregeld contact
had met Cees Biezeveld, waarmee hij de stichting oprichtte. Biezeveld
onderhield de overblijfselen van het kamp voor de politieschool. In een reactie
zei Gerrit Kleinveld dat wat er nu staat niet is wat hij altijd had gewild.
Immers van het originele kamp is bijna niets meer over.
Maar het was beter dan helemaal niets,
dus daarom was Gerrit bereid om zijn steun aan het project te geven. Hij had
lang geaarzeld maar wilde toch dat er iets zou komen dat de herinnering levend
houd. Dat is gelukt en daarom ook besloot Gerrit zijn eigen collectie aan de
stichting over te dragen. Zodat er niets verloren zou gaan. Het herdenkingspark
dat “Amersfoort Solidair ” voor de geest stond is er nooit gekomen. Maar het
staat wel vast dat de acties van de groep de lont in het kruitvat zijn geweest,
die er uiteindelijk toe leidde dat niet alle overblijfselen van Kamp Amersfoort
door verwaarlozing en onbegrip werden weggevaagd. Dat moet toch als een succes
worden gezien, ook al zijn anderen met de eer gaan lopen. Intussen slaat men op
de golfclub nog steeds een balletje op de massagraven en geniet men van een
versnapering in het clubhuis. Een voorbeeld van hoe geld het kan winnen van
principes.
Rechtvaardigheid
Gerrit Kleinveld heeft altijd een
groot gevoel voor rechtvaardigheid gehad. Dat heeft eigenlijk zijn hele leven
beïnvloed. Vanuit dit gevoel heeft hij een aantal keren gereageerd op zaken na
de oorlog die volgens hem niet juist of correct waren. Begin jaren 90 besloot
de vereniging van voormalige gijzelaars uit Haren en St Michelsgestel een
herdenking te houden voor gijzelaars die door de Duitsers waren gefusilleerd.
De herdenking zou op twee plaatsten plaatsvinden, waaronder ook in de bossen
tussen Woudenberg en Zeist. Op deze plek werden op 16 oktober 1942 drie
gijzelaars doodgeschoten. Toen de plannen voor de herdenking naar buiten kwamen
reageerde Gerrit en andere leden van het voormalig verzet meteen. Want op de
plek waren niet alleen de drie gijzelaars doodgeschoten, maar ook 12 gevangenen
uit Kamp Amersfoort, waaronder leden van linkse organisaties. Gerrit maakte in
de pers duidelijk dat het niet acceptabel was om alleen de gijzelaars te
herdenken en de andere slachtoffers te negeren. Als er werd herdacht, dan voor
alle 15 slachtoffers. De gijzelaars vereniging maakte duidelijk dat men daar
niet voor voelde. Hen ging het alleen om de gijzelaars en verder niemand.
Pogingen om een oplossing te vinden liepen op niets uit, en daarom werden er
twee herdenkingen naast elkaar georganiseerd, een voor de gijzelaars en een
voor de 12 anderen door het voormalig verzet, waarbij een krans werd gelegd bij
een tijdelijk monument. De actie, die prominent in de pers kwam, had
uiteindelijk succes. Er kwam een permanent monument voor alle 15 slachtoffers
en ieder jaar wordt er nu een gezamenlijke herdenking georganiseerd op 16
oktober. Gerrit Kleinveld ging in het algemeen niet naar de officiële
herdenkingen die in de regio worden gehouden. Daarvoor waren de
teleurstellingen over wat er na de oorlog allemaal is gebeurd te groot. Maar de
oorlog, en zijn gevolgen, heeft hem nooit meer losgelaten en hij ging in de
ochtend van 4 mei altijd met een groep verzetsvrienden naar het Russische
Ereveld om een bloemstuk te leggen. De bloemen werden gelegd namens de
“Vrienden van de Raad van Verzet”. Ook Dick van der Meer hoorde bij deze groep.
Toen zijn leven ten einde liep kwam
Gerrit nog een keer naar buiten met een zaak uit de Tweede Wereld Oorlog. In
februari 2005 maakte hij in de landelijke pers (NRC) bekend dat de dichter Jan
Campert, die jarenlang was neergezet als een verzetsheld, in het Duitse
concentratiekamp Neuengamme door Nederlandse medegevangenen van het verzet
binnen het kamp was vermoord. Hij zou met de Duitsers hebben geheuld en leden
van de Geheime Kampraad hebben verraden aan de Duitse leiding. Hij zou dit
hebben gedaan om zijn eigen situatie te verbeteren. Hij hoopte op meer eten en
lichter werk. Kleinveld had de informatie gekregen van een andere gevangene uit
Neuengamme, Jan van Bork, die in dezelfde barak had gezeten als Campert, en
blokoudste was geweest in het kamp.
Deze man is in 1987 overleden. Er werd
altijd gedacht dat Jan Campert, die in Neuengamme zat omdat hij Joden had
geholpen, op 12 januari 1943 was overleden door ziekte en uitputting. Dat dit
anders bleek te zijn kwam als een schok. Gerrit Kleinveld gaf aan dat hij
gezien had hoe de reputatie van Campert steeds verder groeide, vooral door zijn
beroemde gedicht “De Achttien Dooden”, en het feit dat hij postuum een
literatuurprijs zou krijgen. Gerrit wist al 30 jaar hoe het werkelijk met
Campert was afgelopen. Nu wilde hij niet meer zwijgen en de informatie mee het
graf innemen. Hij vond het belangrijk dat de waarheid boven tafel kwam.
Hij zei ook dat hij geen enkele reden
had om Jan van Bork niet te geloven. Gerrit wilde dat de informatie publiek
werd zodat de buitenwereld zelf kon oordelen en besluiten wat er mee gedaan
moest worden. Voor hem was de publicatie een opluchting omdat hij steeds aan de
zaak moest denken als er over Campert werd gesproken. Het beroemde gedicht van
Campert gaat over de executie in 1941 van 3 Februaristakers en 15 leden van de
verzetsgroep “De Geuzen”. Het wordt vaak bij herdenkingen voorgelezen. Kort na
de onthulling zei Els Swaab van het 4/5 Mei Comité dat het gedicht nog steeds
gewoon gebruikt kon worden. Volgens haar zou nooit volledig kunnen worden
aangetoond hoe Campert aan zijn einde was gekomen. Gerrit Kleinveld vond deze
opstelling “ongelofelijk”.
Na zijn verklaring werd er een onderzoek ingesteld. Volgens het NIOD was het bekend dat sommige gevangenen in de kampen elkaar naar het leven stonden. Onderlinge liquidaties kwamen voor. Maar verhalen hierover waren nog steeds taboe, omdat het een zeer pijnlijk onderwerp is. Nog voor de onthulling was de verzetsreputatie van Campert al enigszins genuanceerd. Hij zou weliswaar wat Joden hebben geholpen, maar hij zou ook zijn diensten hebben aangeboden aan collaborerende uitgevers en tijdschriften. Dit kwam naar voren in de biografie geschreven door Hans Renders. Het aangekondigde onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de Gemeente Den Haag. De conclusie was dat Campert waarschijnlijk niet is vermoord, maar net als vele anderen door de moeilijke omstandigheden in het kamp van uitputting is overleden. Volgens het onderzoeksrapport is er geen bewijs voor een moord en men beweerd ook dat er in 1943 geen “Geheime Kampraad” in Neuengamme was. Voor de Gemeente Den Haag was dit voldoende om Campert als gezuiverd te verklaren. Toch staat de ware toedracht niet onomstotelijk vast. Het rapport is gebaseerd op statistieken en de bestaande literatuur. Er is geen sprake van getuigenverklaringen. Het verhaal van Gerrit Kleinveld is wel gebaseerd op een getuigenverklaring. Het blijft dus nog maar de vraag of deze zogenaamde zuivering terecht was. Campert had tbc, dat staat vast, maar dat hoeft niet de doodsoorzaak te zijn geweest.
Het was ook in het belang van de Gemeente Den Haag dat Campert werd gezuiverd. De gemeente ondersteunde al sinds 1947 de Jan Campert Stichting met subsidies. Als er geen zuivering had plaats gevonden had deze stichting van naam moeten veranderen. Daar zat Den Haag niet op te wachten, dus werd het rapport omarmd. De NRC journalist die Gerrit Kleinveld had geïnterviewd, Godert van Colmjon, blijft bij zijn verhaal. Als reactie op het onderzoek zei hij in het NRC van 28 september 2005: ,,Dit is een zeer gekleurd rapport, samengesteld met het oogmerk Jan Campert te ontlasten.'' Van Colmjon vindt dat vooral aan de rol van verzetsman Van Bork geen recht wordt gedaan. ,,Die wordt hier weggezet als een onbetekenend figuur, terwijl hij na zijn aankomst in Neuengamme onmiddellijk bij het verzetsnetwerk werd betrokken.'' De constatering van Noordam (de opsteller van het rapport) dat Van Bork in blok 25 en Campert in blok 7 gehuisvest was en dat ze elkaar daarom niet kenden, vindt Van Colmjon onzinnig. ,,Van Bork heeft in meerdere barakken gezeten en was iedere dag in de ziekenboeg te vinden. Daar vond veel informatieoverdracht van het verzet plaats.''
Al met al is Van Colmjon het oneens met de conclusie van Noordam, dat het onwaarschijnlijk is dat Campert een verrader was die vermoord werd door het kampverzet. ,,In dit rapport zijn de bekende bronnen geraadpleegd, op een selectieve manier. Ik heb niets nieuws gelezen. Wat mij betreft is het nog steeds aannemelijk dat Van Bork en Kleinveld de waarheid hebben gesproken.''
Gerrit Kleinveld heeft verder niet meer over de zaak gesproken. Hij is op 12 december 2006 in zijn woonplaats Doorn overleden. Hij was 91 jaar oud.
Roel Wolthuis
Net als Gerrit Kleinveld was ook Roel
Wolthuis al vroeg in de oorlog betrokken bij het verzet. Als lid van de
illegale CPN nam hij deel aan de Februaristaking van 1941. Hij werd opgepakt en
zat als gevolg van de staking een poosje in de gevangenis. Toen hij weer vrij
kwam zette hij zijn verzetswerk voort, en hij werkte al snel als ervaren
saboteur binnen het gewapend verzet. Hij was bij heel veel acties betrokken en
kwam daardoor ook in Kamp Amersfoort terecht. Hij ontsnapte en nam zijn taken
weer op. Roel was lid van de Raad van Verzet (RVV) en werd commandant van het
gewest Utrecht Oost, wat inhield dat hij vooral werkzaam was in Amersfoort en
omgeving. Maar hij kwam ook in Utrecht zelf. Daar ontmoette hij op een geven
moment Hannie Schaft en Jan Bonekamp, twee bekende RVV strijders uit Haarlem,
die beiden de oorlog niet zouden overleven. In 2004 vertelde Roel tijdens een
interview iets over de ontmoeting. Het ging allemaal om een omgedraaide CPN’er
genaamde Piet Vosveld. Vosveld was in het voorjaar van 1943 in de leiding van
de illegale CPN gekomen, hoewel sommige kameraden vonden dat hij niet geschikt
was voor dit werk. Hij zou de taken van Paul de Groot overnemen omdat het
driemanschap van De Groot, Jan Dieters en Lou Jansen, wat meer naar de
achtergrond zou verdwijnen. Dit na een aantal arrestaties, vooral in het
krantenapparaat van De Waarheid. Het werd gewoon te gevaarlijk en Vosveld begon
aan zijn nieuwe taak. Maar dit duurde niet lang, want hij werd al heel snel
gearresteerd door de SD in Beverwijk. Tijdens de hardhandige verhoren die
volgde zegde hij toe om met de SD te gaan samenwerken. Het doel was om het
driemanschap te pakken te krijgen. Vosveld had een afspraak met Jan Dieters in
Apeldoorn en die liet hij gewoon door gaan. Na afloop werd Dieters opgepakt.
Hij was toen op weg naar een ontmoeting met Paul de Groot. Omdat de Groot te
laat was kon hij nog net zien dat Dieters door de SD werd afgevoerd. Hij maakte
zich snel uit de voeten. Tijdens de verhoren, waar Dieters absoluut niet tegen
opgewassen was, noemde hij het adres van Lou Jansen. Ook Lou Jansen werd
opgepakt en zowel Dieters als Jansen werden op 9 oktober 1943 gefusilleerd.
Paul de Groot dacht dat Dieters misschien wel als lokvogel was opgetreden en
hij verbrak meteen de meeste banden met de partij. Alleen zo kon hij uit handen
van de Duitsers blijven. Dit is hem ook gelukt, ondanks het feit dat Vosveld
nog lang jacht op hem maakte. Vosveld dook na het eerste verraad onder, maar
werd door de SD opgespoord en vervolgde zijn carrière als informant. In totaal
heeft Vosveld 22 mensen verraden waarvan de helft door de Duitsers is vermoord.
Roel: “Vosveld had bijna de hele CPN leiding verraden. Ik heb toen samen met
Hannie Schaft en Jan Bonekamp een plan gemaakt om Vosveld te pakken te nemen en
uit de weg te ruimen. Zijn vader had een café in Soest, niet ver van
Amersfoort, en we dachten dat hij daar wel eens zou kunnen opduiken.
Daarom ook waren Hannie en Jan naar
Utrecht gekomen.” Het klopte inderdaad dat Vosveld in de buurt was. Hannie
Schaft en Jan Bonekamp waren klaar om hem uit te schakelen nadat ze een
vermoeden kregen dat hij in een bepaald huis was. Ze zijn naar het huis gegaan,
maar Vosveld was kort daarvoor naar Friesland vertrokken. Zo ontsprong hij de
dans. Na de oorlog had hij enorme angst om als nog geliquideerd te worden, en
hij ontsnapte naar Engeland. Uiteindelijk werd hij in 1950 uitgeleverd aan
Nederland en hij kreeg 2 jaar cel voor zijn verraderspraktijken. Na de schade
die hij had aangericht was dit een veel te lichte straf. Na zijn vrijlating is
hij spoorloos verdwenen.
Roel was bij veel acties betrokken
inclusief de mislukte overval op het distributiekantoor in Amersfoort op 9
februari 1944. Hij was de commandant van de groep die de overval uitvoerde en
alles ging goed tot een foute politieman alarm sloeg en een groot deel van de
Amersfoortse politiemacht het gebouw onder vuur nam. De overvallers konden
ontsnappen, maar twee man die de aftocht dekten raakten gewond. Gijs Hofland
werd tijdens zijn vlucht gepakt en met zware verwondingen naar de gevangenis
afgevoerd. Karl Furgler, die ook zwaar gewond was, bereikte een pension in de
binnenstad, waar hij door de Amersfoortse politieman Hafkamp werd vermoord.
Hafkamp heeft altijd beweerd dat het noodweer was, maar dat was een leugen. Hij
veranderde steeds zijn verhaal van de toedracht en getuigen hebben nooit
gehoord dat hij waarschuwingsschoten had gelost, zoals hij beweerde. Furgler
werd dus vermoord, en Hafkamp werd geëerd door de Duitse autoriteiten. Later
mocht hij carrière maken in de naoorlogse Nederlandse politie. Roel heeft
altijd geloofd dat de overval is verraden. Temeer ook omdat de Grune Polizei
gelijktijdig een school was binnen gevallen waar de buit van de overval heen
gebracht zou worden. Dat kon immers allemaal geen toeval zijn. In 2004 zei Roel
dat de LOKP (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers)
verantwoordelijk was voor het mislukken van de overval. Hij wist ook niet waar
de buit was gebleven. Roel: “Ik heb de bonnen naar buiten gebracht, en toen
zijn ze verdwenen. Van de hele buit is nooit meer iets terug gezien. Na de
oorlog heb ik navraag gedaan, maar niemand kon me vertellen of wilde vertellen
wat er met de hele handel was gebeurd.” Roel keerde terug naar zijn onderduikadres. Pas later
hoorde hij dat Furgler dood was en dat Hofland was opgepakt. Hofland kwam
uiteindelijk in Duitsland terecht en is tegen het einde van de oorlog in een
kamp overleden. Een andere overvaller, Gerrie Kersten, ontsnapte met verwondingen
en bleef de rest van zijn leven invalide. De overval heeft Roel nooit meer
losgelaten, en hij is altijd naar de waarheid blijven zoeken. Die is nog steeds
niet aan het licht en door verschillende mensen word hier nog onderzoek naar
gedaan. Daar bij gaat het vooral om de rol van LOKP leider Bob Scheepstra en de
zuivering van Hafkamp die Furgler op zijn geweten had. Er zijn nog steeds
archieven die gesloten zijn, maar dat kan niet eeuwig duren. Misschien dat dan
de antwoorden gevonden zullen worden waar al zo lang naar wordt gezocht.
Gevangen
Over zijn verdere lotgevallen tijdens
de oorlog vertelde Roel in 2004 het volgende: “Ik ben ontsnapt uit Kamp
Amersfoort en weer aan het werk gegaan in het verzet. Ik had contact met een
gereformeerde boer waarvan de naam er nu
niet meer toe doet, en daar kreeg ik wel eens wat afgeschoten wild van. Op een
dag ging ik daar weer naar toe via De Birkt in de regio Amersfoort, een terrein
dat ik goed kende. Ik liep in de armen van een politie commissaris en twee
agenten. Ze wilde mijn Persoonsbewijs (PB) zien. Ik had een valse PB op naam
van de Vries. Ik zag toen ze naar het ding keken al dat het de verkeerde kant
op ging.
Ik heb een van die lui een duw geven
en ben gaan lopen richting de spoorlijn Amersfoort-Amsterdam. Die commissaris
kwam schietend achter me aan. Ik ben gevlucht door wat volkstuintjes, maar had
de pech dat ik in prikkeldraad bleef hangen. Toen was ik de klos. Ik werd
opgepakt en ingesloten. Maar ze wisten niet mijn werkelijke naam. Alleen de
naam die op het PB stond. Ze hebben toen die boer er bij gehaald, die niets van
het verzet afwist, en natuurlijk ook niet dat ik daarbij betrokken was. Toen ze
hem dan ook vroegen wie ik was zei hij gewoon dat ik Wolthuis was. Toen was het
dus echt mis. Maar door een handigheidje heb ik het anders gedraaid. Ik heb
gezegd dat ik ondergedoken was omdat ik niet opnieuw in krijgsgevangenschap
wilde gaan. Ik loog dat ik onderofficier was geweest in het Nederlandse leger
en dat werd nog geloofd ook. Ze konden toch niets natrekken. Het voordeel was
dat ik als onderofficier niet in de oorlogsindustrie aan het werk gezet mocht
worden. Dat staat in de Conventie van Geneve. Gek genoeg hielden ze zich vaak
wel aan dit soort dingen. Zo kwam ik in
Stalag IV terecht, een kamp voor krijgsgevangenen ten oosten van de Rivier de
Elbe, niet ver van Dresden. Ook uit dit
kamp ben ik ontsnapt. Uiteindelijk kwam ik bij het Rode Leger terecht. Dat gaf
overigens ook weer problemen na de oorlog, omdat het natuurlijk allemaal om het
communisme draaide, als gevolg van het begin van de Koude Oorlog.” Toch liet
Roel zich hier niet door afschrikken en hij ging aan de slag bij de Politieke
Opsporingsdienst. Hij zat zelfs in drie verschillende zuiveringscommissies. In
1970 vertelde Wolthuis hier iets meer over in een interview in het Dagblad
Trouw. Hij legde uit dat hij door zijn communistische sympathieën uit het
onderzoek naar de misdaden in Kamp Amersfoort
werd gezet nog voordat dit onderzoek was afgesloten. Terwijl hij, samen
met Gerrit Kleinveld, het initiatief had genomen. Hij kwam toen voor een korte tijd terecht bij
het Bureau Onderzoek Oorlogsmisdadigers, dat ook bekend stond als BOOM. Daarna
ging hij over na de Schade Enquête Commissie tot hij op 19 december 1952
definitief ontslag kreeg, Er werd eenvoudig weg gezegd “plaatsing in een andere
functie is niet mogelijk.”
In het zelfde interview legde Roel uit
dat hij er van overtuigd was dat er na de oorlog een ander Nederland zou
ontstaan gebaseerd op socialistische beginselen. Hij haalde een artikel uit de
illegale Trouw van begin 1943 aan, waarin word gesteld dat een beschikkingmacht
over de productiemiddelen die de een weelde geeft en de andere armoede niet
meer acceptabel is. Dit progressieve geluid uit een zeer behoudende hoek werd
door Roel en andere linkse verzetsmensen met instemming gelezen. Wel waren
velen sceptisch of dit ook werkelijk tot stand zou komen. Het wantrouwen was
terecht want van al die mooie woorden kwam na 1945 niets terecht. De oude kliek
kwam terug en ging op de voor de oorlog ingeslagen weg verder. Roel trok de volgende conclusie: "Na de
oorlog dachten we allemaal, 't wordt nu veel beter. We krijgen een planmatige
productie, we zitten in een overbruggingsperiode naar het socialisme. Maar al
gauw kwamen we tot de ontdekking dat er niks veranderd was. Het sociaal
economisch beleid leidde niet tot gezondere verhoudingen, we hadden er vrede
mee kunnen hebben als het desnoods langs een kronkelweggetje was gegaan. Als we
er maar gekomen waren. Maar we kregen na de oorlog een verkeerde start en
zitten nu (weer) in een nare situatie.” Roel werd een kritisch lid van de
Partij van de Arbeid, maar ook dat maakte het niet beter. De problemen die hij in 1970 benoemde zijn nu
nog aan de orde.
Zuivering
De grootste teleurstelling van na de
oorlog buiten het sociaal economische terrein was voor Roel Wolthuis de
naoorlogse zuivering. In hetzelfde Trouw interview uit 1970 zei hij er dit
over:
"Doordat na de oorlog de Hoge
Raad is blijven zitten is heel de zuivering eigenlijk een farce geworden. Het
politieapparaat is nooit ontleed. Ik ken politieambtenaren die in de oorlog
Joden arresteerden op grond van een zogenaamde fietsendiefstal, die nu
commissaris zijn. Er zijn in Nederland honderden politieagenten - alleen in
Amersfoort zijn er ongeveer 15 in dienst - die vrijwillig de Duitse
politieschool Schalkhaar
hebben doorlopen en die nu allemaal promotie hebben gemaakt. Schalkhaar was een
speciale Duitse politieopleidingsschool geheel op Duitse leest geschoeid.
Officieren konden, als ze dat wilden, daar een verdere opleiding krijgen en
jonge mensen gingen er heen via de reclame die de Duitsers voor hun school
maakten. Maar ik mag me eigenlijk niet meer om dat soort zaken bekommeren. Als
de Nederlandse bevolking het neemt dat de situatie voortduurt, waar maak ik me
dan eigenlijk druk over?"
Toch kon hij het niet laten om zich
druk te maken over onrecht en onrechtvaardigheid. Dat is zijn hele leven zo
gebleven. Hij voegde nog het volgende toe: "We zijn na de oorlog tot
ontstellende ontdekkingen gekomen, zo erg, dat je je afvraagt hoe is het
mogelijk dat een volk dat tolereert. Toen de Duitsers in ons land kwamen hadden
ze maar één belang: 'uitplunderen'. Daarvoor hadden ze inlichtingen nodig die
de economische afdeling van de SD, 'groep 5b' onder leiding van Horak
verstrekte.
De Duitsers konden dat echter
onmogelijk alleen, daarom werd de rijksrecherche bij de economische afdeling
ondergebracht. Zij moesten in beslag nemen, alle tegenwerking signaleren en
kregen van wat ze aanbrachten zoveel procent. Na de oorlog is een enkeling uit
de rijksrecherche geschorst, verder is nooit gezuiverd".
“Tijdens de oorlog was een dergelijke
zuivering wel beloofd en kregen ambtenaren, waaronder politieambtenaren, via
Londen de opdracht om de maatregelen van de bezetter niet uit te voeren. Het
ging hierbij ondermeer om de Jodenvervolging en het oproepen van jonge mannen
voor werk in Duitsland. De meesten stoorden zich hier niet aan, en negeerden de
eventuele consequenties. Die
consequenties zijn er ook nauwelijks geweest en dat is een blijvend schandaal
dat nooit meer kan worden uitgewist. Sterker nog; er zijn aanwijzingen dat in
een zelfde situatie ambtenaren, inclusief de politie, in de huidige tijd weer op
dezelfde manier zouden opereren. Er zijn er maar weinig die de lessen van de
oorlog echt hebben geleerd en begrepen. “
In 1970 had Roel over al deze zaken al
een onrustig voorgevoel: "Ik zou willen dat de jeugd op Bevrijdingsdag de
gelegenheid wordt geboden om ons uitvoerig aan de tand te voelen, over waarin we tijdens de oorlog tekort geschoten
zijn. Er is géén reden tot feest!
Het benauwt mij eerlijk gezegd, dat de
jeugd commercieel op een verschrikkelijke manier wordt bedreigd. De echte
waarden gaan daardoor aan hen voorbij. Misschien dat ik uit een bepaalde
frustratie spreek, maar soms geloof ik dat de jeugd geregeerd wordt door de
onderwereld....
Nu, meer dat 40 jaar later klinken
deze woorden bijna profetisch. Ondanks dat hij niet optimistisch was over de
toekomst heeft Roel de strijd nooit opgegeven, evenmin als zijn zoektocht naar
de waarheid over de vele dingen die in de oorlog waren gebeurd, en waarvan de
ware toedracht verborgen werd gehouden of verdoezeld. Die strijd kwam zijn
gezondheid niet ten goede, maar daar trok hij zich weinig van aan. In kranten
en bladen bleef hij aandacht vragen voor de zaken die hem bezighielden,
waaronder de overval op het distributiekantoor in Amersfoort. Hij bleef
aandringen op verder onderzoek.
Op 6 december 2009 is Roel Wolthuis in
zijn woonplaats Zeist overleden. In het blad De Anti Fascist, waarin ooit Roel’s verhaal werd afgedrukt,
stond het volgende eerbetoon:
Beste Roel,
Je was een fijne kameraad en een voorbeeldig verzetsman. Je hield niet van poespas en ging recht op je doel af. Daarmee heb je de bewondering gewekt van heel veel mensen die wisten wie je echt was en dit waardeerden. Dit kwam vooral tot uitdrukking tijdens de 4 mei ochtendherdenkingen van de Vrienden van de Raad van Verzet op de begraafplaats Rusthof, in Amersfoort. Dan voelde je je thuis tussen oude kameraden als Gerrit Kleinveld, Dick van der Meer, Henk Robeer en vele anderen.
In je principiële vasthoudendheid ben je een voorbeeld voor ons allemaal. Je wilde een andere wereld, een wereld waar rechtvaardigheid en een goed leven voor iedereen tot realiteit worden. Die wereld heb je niet mogen zien. Maar denk niet dat de strijd is afgelopen. Misschien begint hij zelfs pas. We zullen die strijd nu zonder jou moeten voeren, en dat doet pijn. Maar het maakt ons niet minder vastbesloten. De Ierse hongerstaker Bobby Sands, die al net zo onverzettelijk was als jij, heeft ooit gezegd: “De strijd die wij voeren is zo groot dat iedereen een rol kan spelen, hoe groot of klein dan ook.” Jij hebt je strijdt gestreden, Roel, tot het einde toe. De fakkel is nu overgegaan in onze handen. Die zullen we niet loslaten, net als jij nooit losliet. Slaap zacht kameraad, je hebt je rust verdiend.
Korte conclusie
Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis zijn
er nooit in geslaagd om volledig los te komen van de oorlog en de vele dingen
die toen zijn gebeurd. Op verschillende manieren bleven ze streven naar de
waarheid en dat beetje gerechtigheid dat hen na de oorlog was ontzegd. Jammer
genoeg is die strijd nu nog steeds nodig, jaren na hun overlijden. In hun
volharding, hardnekkigheid en strijdbaarheid zijn zij nog steeds een voorbeeld
voor ons allemaal. Beiden waren moedige strijders die nooit opgaven. Een groter
eerbetoon is niet denkbaar.
Links:
Twitter: Volkskracht Vooruit!
@VolkskrachtV
Telegram: t.me/volkskrachtvooruit
(abonneren na installeren Telegram App)
Artikel uitgebracht door: VOLKSKRACHT
VOORUIT! @ 2020