75 JAAR BEVRIJDING – SPEUREN NA DUISTERE JAREN HOOFDSTUK 3


De geschiedenis van de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D) De ogen en oren van het voormalig verzet

Door: Bert Bakkenes

Hoofdstuk 3, Identificatie en Bergingsdienst

Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen waren de rechercheurs van de P.O.D in het voormalig Kamp Amersfoort, intussen Kamp Laan 1914, ondermeer belast met het opsporen en onderzoeken van massagraven in en om het kamp. Het was bekend dat er een aantal graven moesten zijn, maar de exacte locaties waren niet bekend en er was wel het nodige speurwerk nodig om alle graven in kaart te brengen. Voor dit werk werden Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis gedetacheerd bij de Dienst Identificatie en Berging (D.I.B) die in Amersfoort onderleiding stond van Majoor W.J. Siedenburg. De samenwerking tussen de rechercheurs en andere leden van de D.I.B was uitstekend, en gezamenlijk is men er in geslaagd bijna alle graven te vinden en de slachtoffers te bergen. Hoe dit in zijn werk ging zullen we nog zien. Maar eerst gaan we terug naar de bezettingsperiode om te zien hoe een executie in het voormalig P.D.A. werd uitgevoerd. Hiervoor laten we aan het woord Cornelis Broeckhuizen, een voormalig onderwijzer uit Gouda, die voor de SD in het kamp werkte en in februari 1946 werd verhoord door rechercheur van den Beukel van de P.O.D.

Executies

Broeckhuizen maakte deel uit van een executiepeloton. Begin 1946 vertelde hij dat hij in het najaar van 1944 een telefoontje kreeg van Kotalla, die hem opdroeg om zich meteen te melden. Hij moest zijn karabijn meebrengen. Broeckhuizen liet zijn administratieve werkzaamheden in de steek en ging naar de hoofdwacht van het P.D.A. Daar aangekomen zag hij 9 gevangenen die stonden aangetreden. Volgens Broeckhuizen droegen zij burgerkleding. Op bevel van Kotalla moesten hij en een aantal andere kampbewakers de gevangenen begeleiden naar een bosje achter de boerderij van het P.D.A. Op de plaats waar de executie plaats zou vinden was al een graf gegraven. Broeckhuizen wist niet wie de kuil had gemaakt. Hij vertelt in het proces-verbaal dat de gevangenen in twee groepen werden neergeschoten, en dat hij onderdeel van het vuurpeloton was. Het peloton stond ongeveer 15 meter van de gevangenen af en terwijl de eerste groep werd neergeschoten werd de tweede groep op afstand gehouden. Daarna kwam de tweede groep aan de beurt. De gevangenen werden niet geblinddoekt en Broeckhuizen kon zich ook niet herinneren of de mannen was gevraagd of ze geblinddoekt wilden worden. Hij wist nog wel dat Kotalla zich erg bruut had gedragen tijdens de executies. Toen de eerste groep was neergeschoten werden de lichamen eerst in de kuil gelegd. Pas daarna werd de tweede groep geëxecuteerd. Broeckhuizen heeft ook gezien dat sommige gevangenen nog een nekschot kregen. Onder de gevangenen was een oude man die slecht ter been was. Pas later hoorde Broeckhuizen dat het om een predikant was gegaan (dominee De Rijper). Na de terechtstelling moesten Broeckhuizen en de andere bewakers die betrokken waren, de slachtoffers begraven. Toen dit was gebeurd ging Broeckhuizen terug naar zijn kamer waar hij op bed ging liggen. Naast dominee De Rijper waren ook zijn twee zonen onder de terechtgestelden.

Dit was een van de vele executies in het kamp, en hoewel de aantallen per keer verschilden was de werkwijze meestal hetzelfde. Vaak had Kotalla het commando, soms deed kampcommandant Berg dit ook zelf. Na de oorlog werden de 9 lijken in het bosje achter de boerderij opgegraven (graf II) en naar aanleiding van deze vondst werd kampbewaker van der Neut verhoord door rechercheur van der Beukel. Op 23 februari 1946 vertelde van der Neut dat hij in opdracht van Kotalla deel had uitgemaakt van het vuurpeloton. Hij bevestigde ook dat er een predikant onder de gevangenen was.

Van der Neut bevestigde de toedracht die eerder ook Broeckhuizen had geschilderd, en hij voegde er aan toe dat de tweede groep op 20 meter afstand met het gezicht op de grond moest gaan liggen, terwijl de eerste groep werd geëxecuteerd. De tweede groep kon dus niet zien wat er gebeurde, maar kon wel de vuursalvo horen. Hij gaf aan dat er karabijnen waren gebruikt en ook hij wist niet wie het graf, dat al klaar lag, had gegraven. Van der Neut vertelde verder dat het vuurpeloton uit 8 personen had bestaan, inclusief hemzelf en Kotalla, die de leiding had.

Het kwam ook voor dat gevangenen die niet in het P.D.A. zaten in de buurt van het kamp werden geëxecuteerd. Dit overkwam bijvoorbeeld de leden van het Marx Lenin Luxemburg Front (MLLF). Het verhaal van deze executie is vastgelegd in een proces-verbaal door Gerrit Kleinveld. Hij schrijft dat hij informatie had gekregen van de voormalig kampcommandant Berg met betrekking tot een graf met daarin 8 personen. Hij ging persoonlijk op onderzoek uit en vond het graf op de Hooge Klei, niet ver van het kamp verwijdert in de richting van de Utrechtseweg. Dit gebeurde op 5 juli 1945. Toen het graf werd geopend op donderdag 19 juli, werden er inderdaad 8 lijken gevonden. Kleinveld schrijft dat de lijken en de kledingstukken die werden gevonden in een vergaande staat van ontbinding waren. Dit was niet verwonderlijk want de executies hadden al in april 1942 plaatsgevonden. Opmerkelijk was nog dat van een van de lijken het hoofd ontbrak. Nadat de lijken waren geborgen en de bewijsstukken, zoals kleding, in beslag waren genomen, ging Gerrit Kleinveld opzoek naar eventuele familieleden van de slachtoffers, zodat identificatie kon plaats vinden. Op 25 september 1945 kwamen de familieleden naar Laan 1914 om de lijken te identificeren. Het bleek al snel dat het om de Sneevliet groep ging. De volgende personen werden geïdentificeerd: Jan Schriefer uit Amsterdam, Cornelis Gerritsen uit Haarlem, Rein Witteveen uit Otterleek bij Alkmaar, Jan Edel uit Alkmaar, Abraham Menist uit Rotterdam, Willem Dolleman, Gerrit Jan Koeslag uit Arnhem en Henk Sneevliet uit Amsterdam. De identificatie werd gedaan aan de hand van de bewijsstukken, zoals lapjes stof, en de beschrijving van de gevonden lijken. Foto’s werden niet gemaakt omdat de lijken in feite onherkenbaar waren.

Met betrekking tot de vondst en de executies verhoorde Kleinveld op 21 oktober 1945 de voormalig kampcommandant Karl Peter Berg. Hij vertelde dat hij in de tijd van de executies nog geen kampcommandant was in het P.D.A. Op 13 april 1942 om ongeveer 6 uur in de avond verschenen er ongeveer 20 man van de Ordnungspolizei in het P.D.A. waaronder een officier, die 7 gevangenen het kamp binnen brachten. Dit gebeurde per auto. De gevangenen werden opgesloten in de bunker van het kamp. De volgende avond verschenen er twee leden van het Duitse gerecht in het kamp en de 7 gevangenen werden aan hen voorgeleid in Afdeling III, de administratie van het P.D.A. Zij kregen te horen dat ze ter dood waren veroordeeld omdat ze een revolutionaire organisatie hadden opgezet, wat verboden was. Hierna werden de gevangenen weer teruggebracht naar de bunker waar ze de gelegenheid kregen om met elkaar te praten. De volgende morgen kreeg Berg opdracht om de gevangenen te brengen naar de plaats waar het massagraf is aangetroffen. Toen hij daar met de gevangenen aankwam waren er al tussen de 20 en 25 man van de Schutzpolizei ter plaatse, die volgens Berg vermoedelijk uit Amsterdam kwamen. Het graf was al gegraven. De gevangenen werden naast de kuil opgesteld en de rechter las nogmaals het vonnis voor. Daarna werden de gevangenen aan palen vastgebonden en doodgeschoten door het vuurpeloton. Sommige kregen daarna nog een genadeschot. De 7 lichamen werden in de kuil gegooid.

Het feit dat er 8 lichamen werden gevonden word verklaard door het feit dat een ander lid van het MLLF front, Cor Gerritsen die in dezelfde zaak was veroordeeld, zich al in de gevangenis in Amsterdam had opgehangen. Hij is in dezelfde kuil begraven als zijn kameraden. Berg geeft in het proces-verbaal aan dat hij van de zelfmoord wist, maar dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de man in dezelfde kuil is begraven.

Overal graven

Zo als we hierboven hebben gezien werden de graven rond het voormalige Kamp Amersfoort op verschillende manieren gevonden. Toen Gerrit Kleinveld met het onderzoek begon had hij wel detailfoto’s van het kamp en de omgeving, die tijdens de oorlog en ook daarna waren gemaakt. Maar het ontbrak hem aan een echte kaart. Uiteindelijk vond hij in het kantoor van Berg een schets van het kamp en de omgeving zoals het er vanaf de zomer van 1943 had uitgezien. Deze schets bleek van onschatbare waarde tijdens het opsporen van graven, en ook tijdens verhoren omdat het de plaatsbepaling een stuk makkelijker maakte. Soms kwam er informatie van de voormalige kampleiding, vooral Berg en Kotalla waren bereid informatie te geven. Zo wees Kotalla, tijdens een ondervraging, 4 graven aan die werden gevonden op de Leusderheide, achter de zogenaamde grote schietbaan, niet ver van het voormalig P.D.A. in september 1945. Kotalla was persoonlijk bij het onderzoek aanwezig om de juiste plaatsen aan te wijzen. Er werd inderdaad een aantal lichamen opgegraven. Kotalla stuurde zelfs nog een brief in oktober 1947 naar Roel Wolthuis vanuit het Huis van Bewaring in Amsterdam waarin hij vraagt of Roel hem wil bezoeken, omdat hij nog verschillende zaken met hem te bespreken heeft. Soms kwam de informatie van oud-gevangenen, en af en toe vonden de P.O.D rechercheurs ook zelf plekken waren mensen waren begraven. Ook de boswachter van de Hooge Klei bleek een bron van informatie te zijn. De man was voor zijn werk tijdens de bezetting vaak in de buurt van het kamp en hij kreeg veel mee van wat er zich in de bossen rond het kamp afspeelde. Hij tekende alles wat hij zag op een in boekje en deze schat aan informatie werd later door de rechercheurs gebruikt. Het eerste massagraf dat werd ontdekt was het zogenaamde Woeste Hoeve graf, gevonden op 22 juni 1945. Dit graf werd ontdekt op aanwijzing van Rode Kruis medewerkster Loes Overeem aan het einde van de schietbaan in het kamp. Op deze plaats staat nu het monument “Gevangene voor het Vuurpeloton”, beter bekend als “De Stenen Man”. In het graf bevonden zich de lichamen van 49 gevangenen die op 8 maart 1945 werden doodgeschoten, samen met honderden anderen door het hele land, als wraak voor de aanslag op de SS’er Rauter bij de Woeste Hoeve. Rauter raakte hierbij zwaar gewond. De aanslag was een vergissing, maar dat hield de represaillemaatregelen niet tegen. Het graf en de lijken werden onderzocht door de P.O.D omdat de Dienst Identificatie en Berging (D.I.B) nog niet actief was in het kamp. Later kwamen deze onderzoeken onder de verantwoording van de D.I.B en mocht de P.O.D alleen in samenwerking met de D.I.B graven openen en lijken verplaatsen.

Nadat een graf was gevonden werden de graafwerkzaamheden uitgevoerd door de zogenaamde opgravingsploeg. Deze groep van 9 man had na de bevrijding 4 maanden in het kamp gezeten voor economische delicten tijdens de bezetting. Zij behoorden tot de zogenaamde “lichte gevallen” en melden zich vrijwillig voor het graafwerk. Nadat hun tijd in het kamp voorbij was bleven zij hun werk doen, dat zeker niet makkelijk was. Ze kwamen met de meeste gruwelijke ontdekkingen in aanraking. Als een graf was geopend door de opgravingsploeg, onder begeleiding van de P.O.D rechercheurs, begon het werk van berging en identificatie.

Tijdens dit proces was er een dokter aanwezig die de doodsoorzaak moest vaststellen en een tandarts die de gebitten controleerde met het oog op identificatie. Alle gevonden graven kregen een nummer en ook alle lijken kregen een nummer. Dit om verwarring in een later stadium te voorkomen. Hoe dit in zijn werking ging zullen we beschrijven aan de hand van de ontdekking van 4 graven op de Leusderheide door P.O.D personeel op 26 september 1945. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het hoofd van de P.O.D en het hoofd van de Dienst Identificatie en Berging, majoor Siedenburg.

De P.O.D rechercheurs kregen het vermoede dat er op dit deel van de Leusderheide graven waren omdat het landschap er anders uitzag dan normaal gesproken het geval was. Het was vrij duidelijk dat er op de plek nog recentelijk gegraven was. Inderdaad werden er 4 graven ontdekt waarin een aantal mannelijke lijken gevonden werden. Tijdens de werkzaamheden waren aanwezig Dr. Carels, een arts uit Soest en tandarts Dr. van Luyk uit Amersfoort. Hun bevindingen werden door de P.O.D rechercheurs in detail opgeschreven. De meeste slachtoffers waren gestorven door schotwonden in de hartstreek en sommige hadden ook een nekschot gekregen. Er werden een aantal dingen genoteerd: een volledige beschrijving van het gebit, een beschrijving van de kleding, wat er eventueel in de zakken werd aangetroffen en of er nog bijzonderheden waren geconstateerd. Daarnaast werden er in een aantal gevallen foto’s genomen en ook werden de graven op een kaart ingetekend. Wat opvalt als we het proces-verbaal lezen is dat vooral de kleding in detail werd beschreven, dit om identificatie door familieleden makkelijker te maken. Niet alleen de kleding zelf werd beschreven, maar ook alle labels, etiketten en merken werden nauwkeurig opgetekend. Alle slachtoffers in de 4 graven droegen burgerkleding, geen kampkleding, hoewel sommige wel gevangenissokken leken te dragen. Sommige hadden schoenen aan, anderen weer niet. In de zakken van de kleding werden uiteenlopende dingen gevonden. Vaak een zakdoek, soms wat brieven of andere papieren, enkele keren een zakkam of wat snoep. Het ging dan meestal om wat pepermunt of een doosje wybertjes. Verder potloodstompjes en schrijfpapier. In het eerste graf dat gemerkt werd als Graf XXI werden 16 personen gevonden. In Graf XXII lagen 6 personen begraven en in Graf XXIII werden 21 personen gevonden. In Graf XXIV werd 1 persoon aangetroffen. Alle lijken werden in houten kisten gelegd die waren voorzien van zinken bekleding. Alle persoonlijke eigendommen zoals kleding, brillen, broekriemen, bretels enzovoort werden in beslag genomen door de P.O.D en in genummerde zakken bewaard. Brieven en enkele identiteitsbewijzen die werden gevonden werden door de rechercheurs overgedragen aan de politie voor het onderzoek. Uiteindelijk werden alle kisten overgebracht naar het lijkenhuisje van het voormalige P.D.A. Toen deze hele procedure was afgewikkeld begonnen de rechercheurs met een onderzoek om te achterhalen welke leden van Duitse legeronderdelen, en de kampleiding plus bewakers, verantwoordelijk waren voor de moorden op de in totaal 44 personen, die in de vier graven werden aangetroffen. Het laatste graf werd op 5 oktober 1945 geopend. Er was ook nog een opmerkelijke ontdekking; in de zak van een van de slachtoffers werd een Duitse adelaar van jasstof gevonden. De rechercheurs gingen er daarom vanuit dat de man een Duitser was. Verder droeg een van de slachtoffers een soort Arabische rozenkrans om de hals met 108 kralen. Andere sieraden of horloges werden bijna niet gevonden. Wel hadden twee van de slachtoffers zilveren manchetknopen en bij een ander werd in de naad van de broek een briefje van 25 gulden ontdekt. Ook werd in de kleding van weer een ander slachtoffer een nikkelen polshorloge ontdekt dat op 4 uur stond.

 Als vaststond wie de slachtoffers waren of zouden kunnen zijn, werden familieleden opgespoord die de identificatie dan moesten bevestigen. Daarna werden de lijken vrijgegeven voor teraardebestelling. Soms gebeurde dit op de begraafplaats “Rusthof”, in andere gevallen zorgde de familie voor een laatste rustplaats. Voor de rechercheurs van de P.O.D en andere betrokkenen was dit geen gemakkelijke taak. Soms ontdekten ze ook de lijken van voormalige verzetsvrienden. Gerrit Kleinveld zei later dat hij in die tijd erg slecht kon slapen. In sommige gevallen kon de identificatie snel verlopen. Zo werd op 6 november 1945 een graf ontdekt op het terrein van het voormalig P.D.A. In het graf werden 3 lijken aangetroffen van mannen die in het kamp waren gefusilleerd. Al op 11 november verschenen familieleden van de slachtoffers op het bureau van de Dienst Identificatie en Berging in Kamp Laan 1914 en werden de 3 lijken aan de hand van kledingstukken en andere voorwerpen geïdentificeerd. Het ging om Arie van Haeringen uit Dedemsvaart, Johan Prins uit Zwolle en Harm Teisman uit Den Ham. De drie mannen, allen lid van het verzet,  werden in 1944 vermoord. Voor de familieleden van de slachtoffers was hiermee een einde gekomen aan de onzekerheid. Rechercheur van der Beukel kon deze zaak met een rapport aan de leiding van de P.O.D afsluiten.

Vragen

Het was niet zo dat er altijd eerst een graf gevonden moest worden voordat een onderzoek van start ging. Het kon ook andersom zijn. Familieleden van iemand die was gefusilleerd namen contact op met de P.O.D in een poging om het graf van hun vader, broer of verloofde te vinden. Dit gebeurde ondermeer met de familie Stemerding. Andries Stemerding werd door de SD gearresteerd omdat hij lid was van de verzetsorganisatie “De Leeuwengarde”. Hij werd ter dood veroordeeld en zijn familie kreeg bericht dat hij was geëxecuteerd. Maar het bericht van de executie was niet leesbaar ondertekend, en er werd ook niet vermeld waar de executie had plaatsgevonden en wat er met het lichaam van Andries was gebeurd. De broer van Andries, Gerrit, vertelde rechercheur van der Beukel op 23 augustus 1945, dat zijn familie meteen na de Duitse capitulatie op onderzoek was gegaan om uit te vinden wat er met Andries was gebeurd. Gerrit vertelde dat hij naar de vader van Flip Mazzelman was gegaan die in de oorlog leider van “De Leeuwengarde” was. Samen waren ze naar Amsterdam getrokken om te zoeken naar de SD’ers die tijdens de bezetting de leden van de verzetsgroep hadden opgepakt. Tussen de gevangenen in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam hadden ze een voormalig luitenant van de SD ontdekt die was betrokken bij de arrestatie van Mazzelman. De man heette Eedens en voor de oorlog had hij dienst gedaan bij de recherche in Amsterdam. Eedens zou ook betrokken zijn geweest bij de arrestatie van Andries samen met een andere rechercheur die Nibbeling heette. Er waren nog twee SD’ers betrokken bij de arrestaties, Sneijder en Klein Snuverlink, maar deze twee werden gedood tijdens een aanslag van de B.S. tijdens de oorlogsjaren ergens in de buurt van Soest. Wat betreft Eedens was zijn betrokkenheid bevestigd, bij de andere drie was dit nog niet met zekerheid te zeggen. Op dezelfde dag sprak rechercheur van der Beukel met Willem Stemerding, de vader van Andries. Hij vertelde dat Andries op 11 april 1942 in Rotterdam werd gearresteerd. Hij had dit van de voormalige verloofde van zijn zoon gehoord. Andries werd opgepakt omdat hij wapens zou hebben geleverd aan “De Leeuwengarde” waar hij zelf medeoprichter van zou zijn geweest. Bij de arrestatie waren twee Nederlanders en drie Duitsers betrokken. Willem wist niet de namen van deze personen. Eerder al in 1941 werd Flip Mazzelman, de leider van de groep, opgepakt en hij zou onder folter de naam van Andries hebben genoemd.

Dit was door zijn moeder aan de familie Stemerding doorgegeven. Tijdens een huiszoeking bij de verloofde van Andries, ook in Rotterdam, gaf zij tenslotte zijn adres nadat ze met arrestatie was bedreigd. Andries werd op dat adres opgepakt en kwam voor een Duitse rechtbank. Zijn vader kreeg op 5 januari 1943 een brief van de rechtbank, dat zijn zoon op 29 december 1942 was doodgeschoten. Waar dit was gebeurd stond niet in de brief, maar Willem vermoedde dat dit op Soesterberg was gebeurd. Een kennis had op die dag een bus met gevangenen, bewaakt door SS’ers, bij de poort van het vliegveld zien staan. Kort voor de executie had Willem zijn zoon nog mogen bezoeken in de gevangenis in Utrecht. Omdat de plaats van executie en het graf onbekend waren werd door de familie de hulp van de D.I.B en P.O.D ingeroepen. Beide instanties stelde een onderzoek in waaruit bleek dat Andries samen met andere leden van de groep, waaronder Flip Mazzelman, op de Leusderheide was doodgeschoten, en daar ook begraven. Andries Stemerding was een voormalige marinier, die in Soesterberg was geboren. Hij was 21 toen hij stierf voor een Duits vuurpeloton. 

Het lijkenhuisje en de golfclub

In de eerste periode van het bestaan van het P.D.A, tot voorjaar 1942, werden overleden gevangenen meestal naar het zogenaamde lijkenhuisje gebracht. De overblijfselen van het gebouwtje zijn nog steeds zichtbaar. Na het overbrengen naar dit lijkenhuisje werden de overledenen buiten het zicht van de andere gevangenen naar een sparrenbosje in de buurt gebracht en daar in een kuil gegooid. Hierbij werden grote hoeveelheden ongebluste kalk gebruikt die in de kuil werden gestrooid. Toen na het einde van de bezetting de leden van de P.O.D en de D.I.B op deze plek gingen graven werd er van de lichamen niets meer aangetroffen. Toch was ook dit een massagraf. Vele jaren later werd er op deze plek, waar in feite nog steeds mensen begraven liggen, een golfclub gebouwd, de “Hoge Kleij”. Het clubhuis van de vereniging staat precies op de plek van de kuil waar de lijken tijdens de oorlog werden ingegooid. Pogingen van het voormalig verzet om de bouw tegen te houden werden door de autoriteiten en de eigenaren van het gebied, het landgoed Den Treek Henschoten genegeerd. De clubleden zoeken nu ontspanning en een drankje op de plek waar eigenlijk nog steeds een massagraf is. Dit schandaal kwam in de jaren 90 opnieuw aan de orde, toen de antifascistische organisatie “Amersfoort Solidair” een campagne begon om op de plek een vredes en herdenkingspark op te zetten. Dit plan had de steun van Gerrit Kleinveld en Dick van der Meer.  Maar zowel de golfclub als de Gemeentes Leusden en Amersfoort wilden van geen wijken weten. De golfclub was zelfs niet bereid om een herdenkingsplaquette aan het clubgebouw te laten aanbrengen. Men wilde niet dat de spelers en het elitaire bestuur geconfronteerd werden met de verschrikkingen die er zich op dit terrein in de oorlog hebben afgespeeld. Onder de slachtoffers waren veel Joodse burgers die in Kamp Amersfoort waren vermoord. Van hen is in veel gevallen geen spoor meer teruggevonden.

De Russische krijgsgevangenen

De Russische krijgsgevangenen in Kamp Amersfoort (P.D.A) waren daar zeker niet toevallig terechtgekomen. Het drama van de gevangenen begon op 27 september 1941. De Russische soldaten, die vooral afkomstig waren uit de Sovjet Republiek Uzbekistan, kwamen in Amersfoort aan in veewagens, na een reis van 14 dagen. De 101 mannen waren in een erbarmelijke toestand toen ze werden uitgeladen op de losplaats bij het Amersfoortse station, dat normaal gesproken voor veetransporten werd gebruikt.


Mensen in de buurt, die intussen wel wat gewend waren, zagen met afschuw in wat voor toestand de mannen zich bevonden en snelden toe met water en eten, maar werden weggejaagd door de bewakers. De Russen werden gedwongen om via een lange omweg door Amersfoort naar het PDA te lopen. Het ging hierbij om een soort propaganda stunt van de SS.

De Duitsers wilden laten zien dat de Russen "beestmensen" waren en ze gingen er van uit dat de aanblik van de mannen afschuw zou opwekken onder de Amersfoorters. Sommige bronnen geven aan dat het plan van Himmler zelf kwam. Het is niet mogelijk gebleken om dit te bevestigen, maar dat het een idee van de hoogste SS leiding was staat wel vast. Er was inderdaad afschuw onder de Amersfoortse burgers, maar niet voor de Russen. De afkeurende reacties golden de Duitsers, en veel mensen langs de weg waagden hun leven om de mannen toch wat brood of een paar appels toe te stoppen. De Duitsers hadden gehoopt dat de Amersfoorters op deze wijze gewonnen konden worden voor de strijd tegen de Sovjet Unie. Maar dit pakte volkomen anders uit en het resultaat was dat de SS leiding besloot om in het vervolg geen krijgsgevangenen meer naar bezette landen te sturen.

Aangekomen in het PDA (Kamp Amersfoort) werden de Russen apart gezet op een ter­rein van 15 x 15 meter achter prikkeldraad. Dit was de zogenaamde Rozentuin. Hun komst was niet onopgemerkt gebleven en al snel trokken de mannen veel aandacht van anderen gevangenen en er werd contact gemaakt via gebarentaal. De gevangenen van het P.D.A. verklaarde zich solidair met de Russen, tot grote woede van de SS. De Russen moesten 3 dagen en 3 nachten op het open lucht terrein blijven. In die 3 dagen hadden de krijgsgevangenen geen eten gekregen. De Duitsers bleven proberen om van de ellende van de Russische mannen een spektakel te maken, en ze besloten brood tussen de groep te gooien, er van overtuigd zijnde dat de Russen om het eten zouden vechten na zoveel dagen honger. Er werd zelfs een filmploeg bijgehaald om het geheel te filmen. Opnieuw kwamen de beulen bedrogen uit. De Russen verdeelde het brood onder elkaar in overleg, en met een waardigheid en discipline die bij de andere gevangenen veel respect afdwong. Van een vechtpartij was geen sprake.

Na een ruw bad en een medische keuring waarbij hevig geslagen werd, mochten de Russen zich over de barakken van het kamp verspreiden. De Russen moesten extra zwaar werk doen en hun gezondheidstoestand ging snel achteruit. De andere gevangenen probeerden met de mensen te praten. Het Communistisch Tweede Kamerlid Louis de Visser en CPN ideoloog Alex de Leeuw, die beide wat Russisch spraken, fungeerde als tolk. Vanaf eind december '41 werden de Russen in een aparte barak opgesloten en de SS begon hen uit te hongeren. In januari '42 stierven er 6, in februari 12, in maart 4 en in april 1. Hun lijken werden in een kuil in het bos achter het kamp gesmeten en met ongebluste kalk overgoten. In april '42 waren er 24 Russen gestorven. Er kwam toen een bevel van de SS leiding uit Berlijn om de overige 77 Russen te vermoorden. In de vroege ochtend van 9 april 1942 werden de Russen naar een plek net buiten het kamp geleid waar ze een grote kuil moesten graven die hun massagraf zou worden. Daarna werden zij in groepen van 4 doodgeschoten door SD’ers en SS’ers. Sommige bronnen zeggen dat de mannen uit de barakken werden gehaald met de belofte dat ze naar een ander kamp bij Bordeaux in Frankrijk zouden gaan. Er werd een grote hoeveelheid ongebluste kalk op de lijken gegooid. Na de oorlog werden de lijken van de mannen gevonden, maar zij konden niet meer geïdentificeerd worden. Zij werden tijdelijk herbegraven vlak bij de executieplaats en later werden de lichamen overgebracht naar een apart gedeelte van de begraafplaats “Rusthof” waar nu het Russisch Ereveld is. Op de plek van de executies werd in 1962 een aparte herdenkingszuil geplaatst, het zogenaamde Koedriest monument, als een permanente herinnering aan de mannen die daar door de Duitsers waren vermoord. Dit monument was een initiatief van de ambassade van de Sovjet Unie.

De rechercheurs van de P.O.D en de D.I.B hebben op het terrein van Kamp Amersfoort, op de Leusderheide en op Soesterberg na de bezetting tientallen graven gevonden. Ongeveer 500 lichamen konden geborgen worden. Hoeveel lichamen niet zijn gevonden is onbekend. In totaal werden er 428 mensen geëxecuteerd in of in de omgeving van Kamp Amersfoort. Dat bijna alle misdaden die in Kamp Amersfoort zijn gepleegd na de oorlog werden opgelost is te danken aan het onvermoeibare werk van de rechercheurs en de opgravingsploeg. Zij hebben hun zeer zware taak met veel geduld en waardigheid, en met een groot respect voor de slachtoffers en de nabestaanden, uitgevoerd. Door het goede speurwerk van Kleinveld, Wolthuis en van der Beukel konden de beulen van Kamp Amersfoort, die na de bezetting in de bunker waren opgesloten, in 1948 voor de rechtbank worden gebracht.

Kampcommandant Berg werd ter dood veroordeeld en in 1949 geëxecuteerd. Opmerkelijk is dat hij tijdens de aanloop naar de executie zelf plotseling “Vuur!” riep. Een paar leden van het vuurpeloton raakten hierdoor in de war en vuurden hun wapens af. Berg was op slag dood, en beging als het ware zelfmoord. Kotalla en van der Neut kregen levenslang. Kotalla was ook ter dood veroordeeld, maar hij kreeg gratie omdat hij ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Hij behoorde later tot de “Drie van Breda” en is in gevangenschap overleden. De overigen veroordeelden kregen 20 jaar. Hoe de zaken tegen de kampbeulen werden opgebouwd zullen we in het volgende hoofdstuk zien.

Links:


Twitter: Volkskracht Vooruit! @VolkskrachtV

Telegram: t.me/volkskrachtvooruit (abonneren na installeren Telegram App)


Artikel uitgebracht door: VOLKSKRACHT VOORUIT! @ 2020

Populaire posts van deze blog

SPEECH PRESIDENT VLADIMIR POETIN VOOR HET BEGIN VAN DE MILITAIRE OPERATIE IN DE DONBASS

75 JAAR BEVRIJDING – SPEUREN NA DUISTERE JAREN HOOFDSTUK 6

HET EINDE VAN DE “PANDEMIE”?