75 JAAR BEVRIJDING – SPEUREN NA DUISTERE JAREN HOOFDSTUK 5


De geschiedenis van de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D) De ogen en oren van het voormalig verzet

Door: Bert Bakkenes

Hoofdstuk 5, De lange arm van de P.O.D. en foute politiemannen

De Politieke Opsporingsdienst (P.O.D.) Utrecht Oost kreeg niet alleen te maken met de misdadigers die zich in Kamp Amersfoort en de omliggende gebieden hadden misdragen. Er moest ook onderzoek gedaan worden naar de activiteiten en misdaden van foute politiefunctionarissen. Niet alleen uit de directe omgeving, maar ook uit andere delen van het land. Zo kregen rechercheurs Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis in september 1945 de opdracht om de voormalige politiecommissaris van Enschede, Antonie Berends, te verhoren. Berends zat in die tijd opgesloten in het voormalig Kamp Amersfoort, omdat hij betrokken was geweest bij de arrestatie van een aantal verzetsmensen die tijdens de oorlog op vliegveld Soesterberg waren geëxecuteerd. Het massagraf, waarin 33 lijken werden gevonden, werd blootgelegd door de “Dienst Identificatie en Berging”, waar Kleinveld en Wolthuis via detachering deel van uit maakten.

Antonie Berends

Antonie Berends werd geboren op 23 augustus 1907 in Deventer. Toen de oorlog uitbrak werkte bij als agent van politie in Amsterdam. Hij heeft sympathie voor de nazi ideologie en behoord tot een groepje Amsterdamse politiefunctionarissen die een organisatie vormen die Rechtsfront heet. Hierin verenigden zich vooral politieagenten die lid waren van de NSB of met de beweging sympathiseerden. De groep werd aangevoerd door Douwe Bakker, een NSB lid met een lange staat van dienst, deels geheim omdat het ambtenaren voor de oorlog verboden was lid van de NSB te zijn. Na mei 1940 bestond deze beperking niet meer en konden Bakker en zijn trawanten, waaronder Berends, Amsterdam zonder problemen onveilig maken. Ze kregen zelfs een eigen bureau, het Bureau Inlichtingendienst, dat kantoor hield aan de Nieuwe Doelenstraat, en zich vooral bezig hield met de jacht op communisten, verzetsmensen en Joden die de Duitse voorschriften overtraden. Vooral maakten de fascistische politiemannen jacht op deelnemers en organisatoren van de Februaristaking van 1941. Berends, die de rang van inspecteur had, viel in die tijd al op als iemand die het geweld niet schuwde. Bij onrust op straat was hij, samen met Bakker, er altijd als de kippen bij om er op los te slaan. Hoe dit in zijn werk ging blijkt uit een passage uit het dagboek van Douwe Bakker als hij schrijft over een conflict tussen iemand van de Nederlandse Unie en een NSB’er ergens in Amsterdam:

'Een Unie-manneke heeft ruzie met een kameraad en maakt dan plotseling een beweging alsof hij een vuurwapen zal trekken uit zijn achterzak. Een paar pitten in zijn gezicht frisschen hem op. Wij fouilleren den knul, doch vinden helaas geen wapen en trappen hem vervolgens onderden ketting door. Berends krijgt een klap in zijn gezicht, doch de bedrijver ervan gaat punctueel tegen de vloer.’


Dit is maar een klein voorbeeld van het dagelijks optreden van deze politiefunctionarissen die, met steun van de Duitse autoriteiten, ongestoord hun gang konden gaan. Arrestanten die naar de Nieuwe Doelenstraat werden overgebracht, werden tijdens verhoren routinematig mishandeld, en het was ook bekend dat de betrokken agenten lange vingers hadden, en regelmatig diefstallen pleegden in huizen die door hen werden doorzocht of bewaakt. Op 10 oktober 1941 werd Berends overgeplaatst naar de Rijksrecherche Centrale, opnieuw met de rang van inspecteur. Berends werd samen met twee andere inspecteurs Kuiper en Grin, naar Arnhem gestuurd, waar hij ter beschikking kwam van de Duits gezinde procureur generaal Mr. De Rijke. Volgens De Rijke hadden zich in de omgeving de laatste tijd veel sabotagedaden en brandstichtingen voor gedaan, en de drie aangekomen inspecteurs kregen als opdracht om hier onderzoek naar te doen.


Over dit onderzoek werd Berends door Kleinveld en Wolthuis op woensdag 19 september 1945 verhoord. Tijdens dit verhoor gaf Berends aan dat het onderzoek was gericht op sabotage aan spoorwegen en kabels, en ook op brandstichtingen in boerderijen in de omgeving. De meeste gevallen hadden plaats in de Gelderse en Overijsselse Achterhoek. Berends gaf aan dat het bij hem bekend was dat daders die eventueel zouden worden gepakt, de doodstraf konden krijgen als bleek dat de sabotage tegen de Duitse bezetter was gericht. Berends en zijn collega’s gingen als eerste onderzoek doen naar een serie sabotagedaden in de omgeving van Warnseld. Maar dit liep op niets uit omdat de schade was veroorzaakt door vee en voertuigen. Er werden dan ook geen arrestaties verricht.


Bijna een jaar later, in augustus/september 1942 kreeg het team van Berends van De Rijke opdracht om onderzoek te doen naar een aantal brandstichtingen in de buurt van Deventer, Almelo en Voorst. Tijdens het onderzoek kregen zij gezelschap van de Rijksrecherche Centrale uit Den Haag en de SD uit Arnhem. Berends was er al snel van overtuigd dat de brandstichtingen tegen de bezetter waren gericht, maar tijdens het verhoor gaf hij aan dat de sabotagedaden ook het Nederlandse volk hadden getroffen, en dat was voor hem voldoende reden om het onderzoek voort te zetten. Hij probeerde tijdens zijn verhoor steeds de indruk te wekken dat hij zich alleen in dienst wilde stellen van de Nederlandse autoriteiten, en niet de Duitse bezetter. Een duidelijke afleidingsmanoeuvre als we kijken naar het optreden van de politie-inspecteur in Amsterdam. Hij vertelde Kleinveld en Wolthuis dat hij met zowel De Rijke als ook de SD had afgesproken dat de eventuele daders door de Nederlandse justitie zouden worden berecht. Intussen gingen de sabotagedaden door en ging een opslagplaats van de Wehrmacht in vlammen op. Er was ook een spoorwegaanslag. De Duitse autoriteiten waren woedend en de plaatselijke politiehoofden lieten een grootaantal gijzelaars oppakken. Volgens Berends gebeurde dit willekeurig en was er ook vaak sprake van persoonlijke motieven. Hij vertelde Kleinveld en Wolthuis ook dat er kort daarvoor 15 politieke gevangenen waren geëxecuteerd in verband met dezelfde aanslagen. Dit klopte inderdaad. Kleinveld en Wolthuis vonden een krantenbericht die deze executie bevestigde.


Volgens Berends deden de agenten die de gijzelaars oppakten ook huiszoekingen en werd er gelijktijdig een razzia op Joodse mensen gehouden. Hij benadrukte tijdens het verhoor dat het lot van de onschuldige gijzelaars hem ter harte ging. Hij bezocht ze met een collega en twee SD leden in Kamp Amersfoort, en naar eigen zeggen werden de gijzelaars na verhoor en op zijn aandringen nog dezelfde dag vrij gelaten. Intussen waren er een paar verdachten gearresteerd in Hengelo en Deventer. Berends dacht dat dit te maken had met de diefstal van magnesiumpoeder bij een bedrijf in Hengelo. Hij ging nu zelf weer op jacht. Dat was overigens iets wat veel foute politiemannen kenmerkten; ze wachten niet op orders van Nederlandse of Duitse kant, maar deden veel dingen op eigen initiatief. Ook Bakker in Amsterdam handelde op dezelfde manier en hij zag zijn Bureau Inlichtingendienst dan ook als zijn eigen club, waar niemand zich mee moest bemoeien. Met deze handelswijze maakte dit soort figuren veel slachtoffers, bijna nog meer dan de Duitse SD. Op sommige momenten was er ook sprake van een concurrentiestrijd, met het grootste aantal arrestaties als inzet. Dat is ook te merken tijdens het verhoor dat Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis met Berends doorvoerden. Hij benadrukte steeds dat ook de SD uit Arnhem met de sabotagezaken bezig bleef. Dit was blijkbaar niet naar zijn zin, maar hij kon er niet omheen.


Tijdens het onderzoek arresteerde Berends een student van de middelbare landbouw school in Deventer. Hij deed dit op bevel van ene Bekker, een lid van de SD in Arnhem, samen met een andere SD’er, genaamd v.d. Berg, die een verklaring van een arrestant had waarin stond dat Immerzeel, de eerder genoemde student, samen met een vriend brand had gesticht in een meelfabriek in Deventer. Berends en v.d. Berg gingen naar het huis van Immerzeel, maar troffen hem niet aan. Berends was er van overtuigd dat de student onderdeel uitmaakte van een illegaal complot, waarvan later gezegd zou worden dat het om acties van de illegale CPN ging.


Bij aankomst legitimeerde hij zich niet, maar vertelde de mensen waar Immerzeel in de kost was dat hij van de Heidemaatschappij was en de student een goede baan wilde aanbieden. Hij en zijn collega werden binnengelaten en kregen de kans om de kamer van Immerzeel te doorzoeken. Hierbij werden een revolver en chemicaliën gevonden. Toen Immerzeel thuis kwam hoefde ze hem alleen nog maar in de boeien te slaan. Een andere student die met Immerzeel samen was thuis gekomen onderging hetzelfde lot. Beiden werden in een auto gestopt en naar Arnhem gereden. Daar werden ze door dezelfde politiemannen verhoord. Immerzeel had al bekend dat de revolver van hem was. De tweede student bleek niet de vriend van Immerzeel te zijn waarna de SD op zoek was. Tijdens het verhoor, dat zeker niet zachtzinnig zal zijn geweest, gaf Immerzeel aan dat de persoon die ze zochten Anton Siedenburg was, die in Twello woonde. Berends vertelde dit alles als of het om gewoon politiewerk ging. Dat probeerde hij ook zo veel mogelijk te benadrukken. Dat het ook in het belang van de bevolking was dat dit soort sabotagedaden werden aangepakt.


Berends en de SD’er reden meteen, op diezelfde 30 oktober 1942, naar Twello en begaven zich naar het huis van Siedenburg. Ook hij was niet thuis en aan zijn moeder vertelde ze het zelfde smoesje over de baan bij de Heidemaatschappij. Zij geloofde het en liet Berends binnen. Toen Anton thuis kwam werd ook hij, tot grote schrik van zijn moeder, meteen gearresteerd. Pas toen gaf Berends aan dat hij van de politie was. Dit soort tactieken zou hij vaker gebruiken. Ook Siedenburg ging mee naar Arnhem. Ook hij werd verhoord en volgens Berends bekende de twee studenten de brandstichting. Hij vertelde Kleinveld en Wolthuis dat het initiatief voor de arrestaties van de SD kwam, maar dat hij actief had deelgenomen omdat hij dacht dat de berechting door de Nederlandse justitie zou worden uitgevoerd. Een onzinnige bewering als we naar de pro-Duitse staat van dienst van de inspecteur kijken. Wel gaf hij toe dat hij zonder bedenken met de SD samenwerkte en ook andere arrestaties uitvoerde. In Voorst arresteerde hij de gebroeders Eekhuis en in Twello werd de PTT ambtenaar Teelen opgepakt. Later arresteerde Berends ook nog de dochter van Gerrit van ’t Eind. Haar vader was door anderen opgepakt. Met andere inspecteurs deed hij ook nog een poging om van Distel in Deventer te arresteren. Maar die was niet thuis en ze vingen bot. Langzamerhand zat wel de hele groep achter de tralies, het merendeel bij de SD in Arnhem.


Overigens verleende Berends in die tijd ook nog andere hand en span diensten aan de Duitsers. Samen met een Duitse commissaris uit Hamburg, een andere Duitser en een politiek vluchteling ging hij naar het huis van de familie Lugthart in Voorst, om onderzoek te doen naar een geheime kelder in het huis. De vluchteling, die had beweerd dat hij een poos in de kelder, die tevens schuilplaats was, had gezeten, werd gedwongen om de kelder in het huis aan te wijzen. Berends en de anderen doorzochten de kelder, maar vonden niets bijzonders. Lugthart was niet thuis en daarom werden zijn vrouw en beide zonen als gijzelaars meegenomen. In de avond heeft Lugthart zich toen gemeld. Hij zat een poosje vast en kwam toen weer op vrije voeten, omdat er weinig bewijs tegen hem was. Volgens Berends werd hij later opnieuw gearresteerd, dit keer wel voor betrokkenheid bij de sabotagedaden. Tegenover Kleinveld en Wolthuis beweerde Berends dat hij maar zijdelings bij de verhoren van de gevangenen betrokken was. Volgens hem werden de verhoren vooral gedaan door de SD functionarissen die hij noemde als Albrecht, Egenholf en Hoffman. Ook op dit punt probeerde hij zijn eigen rol zo klein mogelijk te houden. Hij gaf wel toe dat hij op de hoogte was van het feit dat 15 van de mensen die voor de sabotagedaden waren opgepakt, ter dood werden veroordeeld en op 19 november 1942 op Soesterberg werden gefusilleerd.


Getuigen


Kort voor het verhoor van Berends gingen Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis aan de slag om getuigen te horen, meestal nabestaanden van de verzetstrijders die op Soesterberg werden vermoord. Op deze manier werd de zaak tegen Berends verder onderbouwd en versterkt. Zo werd er gesproken met de moeder van Anton Siedenburg, Jacoba Siedenburg Vos.


Zij bevestigde de gang van zaken rond de arrestatie van haar zoon zo als die door Berends was geschetst. Ze voegde toe dat tijdens het bezoek van Berends een andere student had aangebeld om Anton te waarschuwen dat Immerzeel was opgepakt. Zij zag geen verband met haar zoon en had dus ook niet in de gaten dat Berends wel eens iets met de arrestatie van doen zou kunnen hebben. De student, genaamd Jan Komen, mocht binnen komen en werd aan Berends voorgesteld, die nog steeds beweerde dat hij van de Heidemaatschappij was. Komen vertrekt na een poosje en Anton kwam thuis. Op dat moment verscheen er een tweede man achter het huis en Berends legitimeerde zich als politieambtenaar. Hij zei meteen dat Anton verdacht werd van brandstichting, wat Anton ontkende. Berends zei daarop dat ontkennen geen zin had, want Immerzeel en nog zeker 15 anderen zaten al vast in Arnhem. Mevr. Siedenburg deelde hij mede dat haar zoon wel snel zou bekennen. Zij gaf hier op als antwoord dat ze de methoden wel kende die gebruikt zouden worden, waarop Berends beloofde dat haar zoon niets zou overkomen. In een telefoongesprek de volgende dag bekende Anton de brandstichting. Toen de familie in Arnhem kwam om Anton te bezoeken waren er duidelijke sporen van mishandeling te zien. Hij vertelde zijn moeder dat hij in een kast was gestopt waarin hij zich nauwelijks kon bewegen. In de kast, boven hem, brandde een felle lamp. Na het gesprek met zijn moeder werd Anton Siedenburg overgebracht naar het huis van bewaring.


Op dezelfde dag spraken Kleinveld en Wolthuis met Gerda van ’t Einde, de dochter van Gerrit van ’t Einde. Zij vertelde dat er op 29 oktober 1942 6 Nederlanders en Duitsers in de woning van de familie verschenen die naar haar vader vroegen. Gerda lag nog in bed en werd ruw gevraagd haar vader, die niet thuis was, aan te wijzen op een foto. Zij gaf als antwoord dat haar vader niet op de foto stond. Gerda en haar moeder hadden gezegd dat Gerrit op bunzingjacht was en de hele nacht niet naar huis zou komen. Dit geloofden de heren niet en ze bleven rond het huis hangen. Twee man hielden binnen de wacht nadat ze het hele huis hadden doorzocht. Op een zeker moment werden de SD’ers het zat en namen Mevr. Van ’t Einde mee. Terwijl Gerda in haar slaapkamer was stond haar vader plotseling binnen. De agenten buiten hadden hem niet gezien. Gerda legde uit wat er was gebeurd en haar vader zei dat hij door “Freek”, dit bleek Roel Wolthuis te zijn geweest, was gewaarschuwd om niet thuis te blijven. Dit in verband met verschillende arrestaties. De Duitsers hadden hem nu toch in de gaten gekregen en met getrokken pistool werd hij aangehouden. Hij werd gefouilleerd en daarna weggevoerd. Waarom hij ondanks de waarschuwing toch naar zijn huis was gegaan is nooit duidelijk geworden. Gerda probeerde nog anderen uit de groep te waarschuwen, maar het was al te laat. In de avond kwamen er weer twee Duitsers naar het huis die brandbare stoffen zochten. Ze vonden niets, alleen een lege melkfles. Op de daarop volgende zaterdag werd Gerda’s moeder vrijgelaten.


Maar de rust was nog niet teruggekeerd. Na een paar dagen kwam een agent genaamd Lammers aan de deur en die zei dat twee heren Gerda wilde spreken bij hem thuis. Na wat heen en weer gepraat ging Gerda mee en bij Lammers thuis trof zij twee andere agenten waaronder Berends. Berends zei dat ze mee moest naar het gebouw van de SD in Arnhem want haar vader wilde haar spreken. Hij vroeg ook naar een zekere Harmsch, die hij bij een eerdere inval niet had kunnen vinden. Onderweg naar Arnhem probeerde Berends informatie van Gerda los te krijgen. Hij deed eerst heel vriendelijk, maar toen Gerda niets los liet, werd hij steeds prikkelbaarder. In Arnhem aangekomen snauwde hij dat ze beter alles kon bekennen, want ze wisten toch alles al. Binnen werd Gerda verhoord door Berends en de SD’er Hoffmann. Toen Gerda weer niets los liet zei Berends dat ze van niets wist, en hij bracht haar naar het huis van bewaring. Daar werd het meisje ingesloten. Maar de heren waren nog niet klaar met Gerda. De volgende morgen werd ze weer naar de SD gebracht en door drie verschillende figuren verhoord. Toen Gerda weer niets toe gaf werd haar vader gehaald en ging het verhoor verder. Ook Berends was hierbij aanwezig en hij stelde van tijd tot tijd vragen. In haar aanwezigheid vertelde haar vader wat dingen over de activiteiten van de verzetsgroep. Maar hij hield het beperkt en Gerda werd niet belast. Haar eigen verklaring werd daarna door een onbekende Hollandse SD’er op schrift gesteld. Later is Gerda nog een paar keer verhoord, maar Berends liet zich niet meer zien. Na 3 weken in de gevangenis werd ze vrijgelaten.


Ook de vrouw van Gerrit van ’t Einde werd door Kleinveld en Wolthuis verhoord over de activiteiten van Berends met betrekking tot haar man. Johanna van ’t Einde bevestigde de inval in haar huis en zei dat de politiechef Nachtegaal haar bevel had geven om de deur te openen, wat ze ook deed. De mannen kwamen binnen en doorzochten de woning. Omdat Gerrit er niet was werd Johanna meegenomen naar Arnhem. Tijdens de rit werd er onophoudelijk gevraagd waar haar man was. Eenmaal bij de SD aangekomen werd ze eerst in de cel gezet en daarna 2 uur verhoord. Ook nu was er maar een onderwerp; waar was Gerrit van ’t Einde? Johanna bleef zeggen dat ze het niet wist, maar op een zeker moment werd Gerrit binnen gebracht. De SD’ers waren vol triomf en namen Gerrit mee naar een andere ruimte voor verhoor. Gerda hoorde nog net dat hij zich moest uitkleden. Intussen werd zij verder verhoord en de SD wilde nu weten waar ene Frans was. Johanna zei dat ze niet wist wie dat was. Ze vertelde er bij dat haar man veel mensen kende omdat hij vakbondsbestuurder was. Ze heeft verder niets losgelaten en werd op 1 november 1942 uit het huis van bewaring vrijgelaten. Later die maand zag ze in de krant dat haar man was gefusilleerd.


De volgende getuige die werd gehoord door de P.O.D rechercheurs was Emma Klein-Bussink, de weduwe van Anton Klein-Bussink. Zij vertelde dat zij en haar man vanaf het begin van de bezetting in de illegaliteit hadden gezeten. Eerst waren ze betrokken bij de illegale pers en later kwamen er sabotagedaden bij zoals spoorwegaanslagen, brandstichtingen en het vernietigen van voorraden van de Duitse Wehrmacht. Ze deden dit als onderdeel van een landelijke verzetsorganisatie. Emma trad vaak op als koerierster en in hun woning bevonden zich onderduikers die ook lid van de organisatie waren. Op 26 oktober 1942 had de familie Klein-Bussink een vreemde ervaring. Een man dook op in hun woning die beweerde een vriend van Harry van Genughten uit Hengelo te zijn. Harry zou zijn gearresteerd en de man zei dat hij had moeten vluchten en nu onderdak in de woning wilde hebben. De familie kende Harry van de organisatie, maar Anton zei tegen de man dat hij de naam nog nooit gehoord had en dat hij zich dus moest vergissen. Hierop zei de man dat er ongeveer 3 weken eerder een telegram moest zijn gearriveerd. Dit was inderdaad het geval, maar Anton ontkende De man verdween en Emma volgde hem op de fiets om te zien waar hij heen ging. Hij bleek een andere man te hebben getroffen en de twee waren druk in gesprek. Toen Emma naar de woning terugkeerde doken er weer twee mannen op in een auto en een derde kwam achterom. Ze vielen de woning binnen en Anton werd geboeid en ter plekke mishandeld. Hij en Emma werden gearresteerd en naar het SD gebouw in Arnhem gebracht. Daar werden ze verhoord door verschillende SD’ers waaronder ook Berends. Het ging vooral over de sabotagedaden en over het telegram. In het telegram zou hebben gestaan “baby dosis toegediend, resultaat nihil”. Het telegram was gericht geweest aan Frans Klein-Bussink, maar het echtpaar bleef ontkennen het telegram ooit te hebben gezien. Frans was een van de leiders van de organisatie die in de woning ondergedoken was geweest. Toen Anton en Emma bleven ontkennen werden ze naar het huis van bewaring overgebracht. De volgende dag was Emma weer te gast bij de SD en deze keer werd ze geconfronteerd met Harry van Genughten en een onbekende man die beweerde het telegram te hebben gestuurd. Emma liet niet merken dat ze Harry kende en gaf ook geen verdere uitkomst over het telegram. Een dag later werd ze weer verhoord en deze keer was ook Berends weer van de partij. Berends bleef zeggen dat ze maar beter kon bekennen want de SD wist toch alles al. En die SD wist inderdaad aardig wat. Zo was men er achter gekomen dat Emma drie weken eerder bij de familie van Genughten was geweest en zich daar Leni had genoemd. Maar ook dit ontkende ze. Ze werd ook nog geconfronteerd met Rodert, een ander lid van de groep, waarvan ze alleen zei dat hij haar groenteleverancier was, wat hij bevestigde. Een paar dagen later liet een SD’er haar een foto van Frans zien in het huis van bewaring en toen ze zei dat ze hem niet kende moest ze weer mee naar de SD. Daar werd ze samen met haar man naar toegebracht maar apart verhoord.


Ze kon wel horen dat Anton opnieuw mishandeld werd. Toen Emma opnieuw ontkende dat ze wist wie Frans was, moest ze de hele nacht in de cel staan in het bijzijn van een bewaker. Tijdens een volgend verhoor probeerde Berends een bekentenis af te dwingen door met de doodstraf te dreigen. Hij zei dat Anton alles al lang had bekend. Even later werd ook Anton binnengebracht en de sporen van mishandeling waren duidelijk zichtbaar. Hij zei dat hij had bekend bij de spoorwegaanslagen in Twente betrokken te zijn geweest, en hij had ook toegeven Frans te kennen. Daarna werd Anton weggeleid en Emma bekende dat Frans 2 weken bij hun in huis was geweest. Ze gaf ook toe dat het telegram was aangekomen. Ze werd 8 dagen met rust gelaten en toen weer verhoor over het bezorgen van illegale kranten. De SD was er achter gekomen dat ze een pak kranten in Zwolle had afgeleverd. Ze ontkende eerst, maar nadat Frans er bij was gehaald die toegaf dat hij haar kranten had gegeven om af te leveren, bekende ze ook dit feit. Emma werd in een auto gezet en gedwongen om het adres in Zwolle aan te wijzen. Ook hier was Berends weer bij. Een man en een vrouw die in de woning waren werden gearresteerd. Op de terugweg, mocht Emma wat kleding uit haar woning halen. Een poos later werd ze weer samen met haar man verhoord, omdat de SD dacht dat hij meer wist. Veel kwam hier niet uit en het enige concrete was dat ze een uitgeholde plank in de woning hadden gevonden die als schuilplaats voor illegale kranten diende. Hoe ze die plank op het spoor waren gekomen heeft Emma nooit begrepen. Op 13 februari 1943 werd ze uiteindelijk uit het huis van bewaring ontslagen. Voor Anton liep het minder goed af. Hij werd op 23 september 1943 doodgeschoten. Later hoorde Emma via familie dat Berends bij de ouders van haar man huiszoeking had gedaan. Daarbij had hij een revolver en een koffer gevonden die beiden eigendom van Anton waren. De bewijsstukken werden later tijdens de rechtszitting tegen Anton gebruikt.


Kleinveld en Wolthuis spraken ook met Christiaan Lugthart over de activiteiten van Berends. Toen hij op een dag in juli 1942 thuis kwam trof hij daar een aantal politiefunctionarissen aan samen met een Duitse immigrant die eerder in het huis ondergedoken had gezeten maar die Christiaan niet kende. Een van de agenten was Berends en hij wilde weten hoe lang er al een geheime kelder in het huis was. Ook vroeg hij waar de vader van Christiaan was. Christiaan zei dat hij van niets wist en dus ook niets kon vertellen. Hierop antwoordde Berends dat hij beter wel kon praten omdat ze hem anders mee zouden nemen naar Arnhem of een andere plaats waar ze het er wel uit zouden krijgen. Hij bleef echter ontkennen. Hierop nam een SD’er genaamd Bekker, hem mee naar de keuken en liet de ingang van de geheime kelder zien. Christiaan herhaalde dat hij van niets wist en werd teruggebracht naar de huiskamer waar de rest van de familie was. Weer werd er naar zijn vader gevraagd en toen niemand informatie kon geven werd er gedreigd met een verblijf van 3 maanden in Buchenwald. Christiaan, zijn broer en moeder werden daarna afzonderlijk weggeleid. Hij werd naar het huis van een veldwachter in Voorst gebracht, waar hij in een cel werd opgesloten. In de avond werd hij door de veldwachter vrijgelaten omdat zijn vader zich op het politiebureau vrijwillig was komen melden. Na enige tijd werd ook zijn vader vrijgelaten door gebrek aan bewijs. Op 22 september 1942 werd Christiaan samen met zijn broer Bertus opnieuw gearresteerd nadat ook hun vader weer was opgepakt, dit keer in verband met sabotagedaden. De broers werden naar het politiebureau in Zutphen gebracht en daar door de politie in het bijzijn van een SD’er verhoord. Ze werden beschuldigd van diefstal van aardappelen van de Heidemaatschappij, en het vernietigen van aardappelvoorraden door het gebruik van lysol. De jongens werden ook beschuldigd van het in brandsteken van voorraden van de Wehrmacht. Ze ontkenden en zeiden dat ze alleen wat aardappelen hadden meegenomen voor eigen gebruik. Van de rest wisten ze niets. Hierna werden ze opgesloten. Op 12 oktober 1942 werd Christiaan weer verhoord door twee rechercheurs die zeiden dat ze geen interesse in de aardappels hadden maar onderzoek deden naar een illegale organisatie die sabotagedaden en brandstichtingen pleegden. Ze vroegen hem hen hierbij te helpen en toonden een serie foto’s van verschillende personen. Christiaan zei dat hij niemand herkende en ook dat hij van niets wist. Ze wilde ook weten met wie zijn vader omging. Voor hij weer werd opgesloten kreeg hij de raad om maar eens goed na te denken.


Een paar dagen later werd hij, samen met zijn broer, weer verhoord door de rechercheurs die Hoekstra en Wamelingh bleken te heten. Ze wilde meer informatie en dreigde dat het gevaarlijk kon worden als de jongens bleven zwijgen. Ze boden zelfs een som geld aan als er maar verklaringen werden afgelegd. Christiaan en Bertus bleven ontkennen en werden weer opgesloten. Op 17 oktober was er een nieuw verhoor en de mannen vertelden de broers dat hun moeder nu ook vast zat en dat haar leven groot gevaar liep als ze bleven zwijgen. Maar opnieuw ontkenden de jongens ook maar ergens kennis van te hebben. De rechercheurs dreigden Christiaan naar de SD in Arnhem over te brengen. Daar zou de informatie er wel uit geslagen worden. Samen met een vriend die met hen was opgepakt en die tijdens het verhoor was mishandeld, werden de broers Lugthart naar Arnhem gebracht. Eerst naar het politiebureau, en later werd Christiaan door Berends naar het gebouw van de SD gebracht. Dit gebeurde op 9 november 1942. Onderweg zei Berends dat hij beter kon bekennen dat hij brand bij de firma Gotink had gesticht. De anderen zouden ook hebben bekend en hij noemde een serie namen. Weer zei Christiaan dat hij van niets wist. Berends sloeg hem daarna in het gezicht en zei dat hij nog eigenwijzer als zijn vader was. Maar ze zouden er nog wel achter komen.


In de wachtkamer van de SD trof hij een hele groep mensen die allemaal bij de organisatie betrokken waren en dus allemaal waren opgepakt. Hij zag ook de illegale werker die als Frans bekend stond en die, met geboeide handen, druk in gesprek was met de rechercheurs Hoekstra en Wamelingh. Frans kreeg sigaretten en hij noemde namen die werden opgeschreven. Hierna nam Berends Christiaan mee naar een andere kamer en drong aan op een bekentenis. Er was ook een Duitse agent aanwezig. Christiaan bleef ontkennen en Berends en de andere agent dreigden hem kapot te zullen schieten. Toen dit ook niet hielp zei Berends dat hij de vader van Christiaan wel even zou halen. Dit gebeurde, en de vader van Christiaan zei dat hij wel kon bekennen want de hele toedracht was toch al bekend. Hierop bekende Christiaan alleen de feiten die door zijn vader waren genoemd en Berends maakte hier een proces verbaal van. Hij werd teruggebracht naar het huis van bewaring, maar de volgende dag weer voor verhoor opgehaald door Berends. Dit keer werd hij geconfronteerd met Louis Lensen die ook voor dezelfde zaken was opgepakt. Berends wilde weten of hij Lensen kende. Christiaan ontkende en werd weer opgesloten. Op 11 november 1942 hoorde hij dat de volgende dag de veroordeling tegen hem en de anderen zou plaatsvinden. Tegen hem en 17 anderen werd de doodstraf geëist. Daags daarna werd de doodstraf tegen 15 leden van de groep bevestigd. Christiaan kreeg gratie door zijn jeugdige leeftijd en werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Tot het einde van de oorlog zat hij in verschillende Nederlandse en Duitse concentratiekampen. De 15 ter dood veroordeelden, waaronder de vader van Christiaan, Cornelis Lugthart, werden op 19 november 1942 samen met 18 anderen op vliegveld Soesterberg gefusilleerd als saboteurs. De groep behoorde tot de illegale CPN en ook de meeste anderen die op Soesterberg werden doodgeschoten waren communist. Onder hen bevond zich Willem Kraan, de Amsterdamse gemeentewerker, die medeorganisator was van de Februaristaking van 1941.


De namen van de gefusilleerden waren: Willem Auener, Klaas Bakker, Willem Bouwhuis, Martinus Cornelis Cavaljé, Hendrik Eekhuis, Jan Eekhuis, Gerrit van 't Einde, Johannes Geerbertus Gerritze, Johannes Glas, Abraham Haspels, Pieter van den Heuvel, Johan IJsberg, Bernard Ernst Lodewijk Immerzeel, Wilhelmus Kraan, Wilhelmus Lenssen, Cornelis Lugthart, Wilhelm van der Maten, Henri Moquette, Gerrit Nieuwenhuis, Thomas Prins, Gerrit Prinsen, Johannes Rodert, Anton Siedenburg, Franciscus Teelen, Cornelis van Teeseling, Heike Top, Carl Vastenhoud, Frederik de Weerd, Willem de Weerd, Gerrit van Werven, Gerrit Wilmink, Antoon Wolfswinkel, Bertus Wolfswinkel.


Zoals uit het bovengeschetste relaas blijkt was Antonie Berends medeverantwoordelijk  voor de dood van een aantal van de mannen die op Soesterberg werden doodgeschoten.


We hebben de verhalen van de nabestaanden uitvoerig weergegeven om te laten zien hoe minutieus Gerrit Kleinveld en Roel Wolthuis, als rechercheurs van de P.O.D, de zaak tegen Berends opbouwde om zeker te zijn dat hij de maximumstraf zou krijgen. De verhalen geven ook aan hoe nauw een aantal Nederlandse politieambtenaren met de Duitse SD samenwerkten. Waar mogelijk hebben we deze figuren ook bij name genoemd, zodat hun misdaden, zelfs na zoveel jaren, niet zullen worden vergeten.


Nog voor de arrestaties in de Achterhoek had Berends met een aantal gelijkgestemde politie functionarissen, op bevel van de SD, de leiding van het verzetsblad Vrij Nederland op de korrel genomen. In april 1942 werd Piet Hoogland, een verspreider van het blad gearresteerd en na hevige martelingen stemde hij er mee in om voor de Duitsers te werken. Het doel was om de Vrij Nederland redactie achter de tralies te krijgen. Hoogland werd vrijgelaten en hij nam weer contact op met de organisatie. Zijn contactman was Henk Hos, die tot de kern van de organisatie behoorde en van veel dingen op de hoogte was. In het weekend van 27 en 28 juni 1942 deed de SD, waaronder veel Nederlandse rechercheurs, een inval in het huis van Gesina van de Molen in Noordwijk. De hele Vrij Nederland groep is daar aanwezig voor een vergadering. Snel worden allerlei papieren verstopt, en het lijkt een ramp te worden. Maar het loopt anders. De SD’ers zijn op zoek naar Hos, de contactpersoon van Hoogland. Maar hij is niet aanwezig. De Nederlandse politiemannen hebben geen idee wie de anderen in de woning, waaronder VN topman Henk van Randwijk, zijn. Toch vertrouwen ze de zaak niet en nemen voor alle zekerheid iedereen mee. Henk van Randwijk wordt naar Arnhem gebracht voor verhoor. Zijn vrouw Ada, die ook in Noordwijk was, wordt de volgende dag vrij gelaten.

Zij keert terug naar Amsterdam en krijgt na een paar dagen een vreemd telefoontje. Politie rechercheur Antonie Berends, die het arrestatieteam in Noordwijk had geleid, was aan de lijn en hij vroeg haar om naar zijn huis te komen. Berends vertelde dat hij diep onder de indruk was geraakt van haar man Henk tijdens de verhoren. De mannen waren voor de oorlog beiden lid van de Christen Democratische Unie geweest, en Berends kende Henk vooral via zijn werk voor de kinderpolitie in Amsterdam. Henk was toen schoolhoofd en de twee hadden af en toe met elkaar te maken. Berends wilde nu met Ada over Henk praten. Ada vond dit wel een eng voorstel, maar ze was bereid om alles voor haar man te doen, dus stemde ze in. Tijdens het gesprek wilde Berends van alles over Henk weten en ook over Vrij Nederland. Ada praatte openlijk over Henk, maar zweeg over Vrij Nederland. Het gesprek duurde uren en volgens Ada was Berends echt belangstellend. Een paar dagen na het gesprek wordt Henk vrijgelaten, mede op voorspraak van Berends. Van Randwijk was dankbaar dat hij zijn vrijheid terug had en hij gaf de rechercheur een van zijn boeken, als aandenken.


Overigens zat de zaak wel iets anders in elkaar dan Ada in feite dacht. Berends was al begin 1942 enige medewerkers van Vrij Nederland op het spoor gekomen en hij probeerde in de organisatie binnen te dringen door gebruik te maken van infiltranten. Dit lukte in eerste instantie wel en via deze weg ontdekt Berends een paar Engelse agenten die in Nederland per parachute waren gedropt om contact te leggen met het verzet. Vol enthousiasme bracht hij de Contraspionage afdeling van de SD op de hoogte van zijn ontdekking. Op 5 maart deed de dienst een inval in een woning waar een van de Engelse agenten zich zou ophouden. Maar de man werd niet aangetroffen en de actie werd afgebroken. Twee dagen later arresteerde Berends de man in Arnhem. Aangemoedigd door dit succes arresteerde Berends in april 1942 verschillende Vrij Nederland verspreiders, inclusief de eerder genoemde Piet Hoogland. Een paar van de arrestanten bekende, na marteling, en Hoogland ging voor de SD werken. Hij werd opgenomen in een ziekenhuis in Amsterdam zodat het verzet hem zou kunnen bevrijden. Dit gebeurde ook prompt en Hoogland kreeg weer contact met de leiding van het verzetsblad. In juni meldde hij aan Berends dat een redacteur hem mee zou nemen naar een redactievergadering. Dat was de vergadering in Noordwijk waar een inval werd gedaan. De arrestanten werden eerst verhoord in Amsterdam en later in Arnhem. De SD had nu de volledige 4-koppige leiding van Vrij Nederland in handen, inclusief van Randwijk. Maar Berends en zijn Duitse superieur hadden dit niet in de gaten.


Ze waren er van overtuigd dat de leiding nog vrij rondliep en wilden de 4 redactieleden gebruiken om zo tot de leiding door te dringen. Van Randwijk en zijn vrienden werden vrijgelaten in de hoop dat zij de SD naar de ware top van de organisatie zouden leiden. Een tactiek die vaker door de SD werd toegepast. De vergissing komt volledige op het conto van Berends. Hij had tijdens een andere infiltratie contact gekregen met een paar mensen van de Orde Dienst (OD). Hij deed zich voor als Engels agent die op zoek was naar de leiding van Vrij Nederland, om hen in contact te brengen met Londen. De 4 OD’ers trapten er in en werden samen met de valse agent, Berends, na een vergadering in een hotel in de Kalverstraat, gearresteerd. Tijdens de verhoren bleef Berends zijn rol spelen, en probeerde zo de anderen tot bekentenissen aan te zetten. Al snel kwamen hij en zijn Duitse meesters er achter dat de OD’ers geen idee hadden wie in de leiding van Vrij Nederland zat, en dat ze slachtoffer waren geworden van opschepperij. Dat ze een maand eerder de leiding van de verzetskrant volledig in handen hadden gehad was ze compleet ontgaan. Een fout waar nog wel een stevig woordje over zal zijn gesproken.


Na de oorlog kreeg dit verhaal nog een kort vervolg. Ada vertelde in een interview dat zij en Henk na de bevrijding verschillende keren waren gebeld door de vrouw van Berends. Zij vroeg het echtpaar om te helpen voorkomen dat Berends de doodstraf zou krijgen voor landverraad, die tegen hem was geëist. Ze hoopte op steun omdat haar man immers Henk tijdens de oorlog zou hebben geholpen. Henk en Ada gingen niet op de verzoeken in en Berends, die in het laatste deel van de oorlog door Rauter persoonlijk tot politiecommissaris in Enschede was benoemd, kreeg levenslang. Hij overleed in Zuid Afrika op 27 september 1971 op 64-jarige leeftijd. Dat hij, als zo veel van zijn verraderlijke collega’s, uiteindelijke niet geheel de dans ontsprong was mede te danken aan het zeer professionele werd van de rechercheurs van de Politieke Opsporingsdienst Utrecht Oost.


Hafkamp


Het lukte de P.O.D. niet altijd om de schuldigen achter de tralies te krijgen. Een goed voorbeeld van een minder geslaagd onderzoek is de zaak van de Amersfoortse politie inspecteur Hafkamp. Hafkamp schoot de illegaal werker Karl Furgler dood in een pension in de Scherbierstraat in Amersfoort na de mislukte overval op het Amersfoortse distributiekantoor in februari 1944. Hafkamp, die als onbetrouwbaar te boek stond maar tegen het einde van de oorlog als contactpersoon voor de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers) optrad, schoot de zwaar gewonde Furgler dood op de vliering van het pension. Hij heeft altijd volgehouden dat hij uit noodweer handelde, maar Furgler was zo zwaar gewond geraakt bij de overval dat hij zich niet meer kon verweren. Velen zien de actie van Hafkamp dan ook als koelbloedige moord. Voor zijn optreden na de overval werd Hafkamp door de bezetter geëerd.


Na de bevrijding stelde de P.O.D, een onderzoek in naar wat zich in de Scherbierstraat had afgespeeld. Het onderzoek werd gedaan door Gerrit Kleinveld. De aanvraag kwam van Roel Wolthuis, die de overval had geleid en intussen wist wat zijn kameraad was overkomen. Hafkamp zelf was intussen ook lid van de P.O.D. geworden, wat door Wolthuis als een grote onrechtvaardigheid werd ervaren. Tijdens het onderzoek vindt Gerrit Kleinveld de nodige bewijzen tegen Hafkamp en hij maakt hiervan een rapport. Dit wordt vervolgens voorgelegd aan de Commissie Zuivering Politie, die de bevindingen een aantal malen bespreekt. De commissie kwam tot de conclusie dat Hafkamp in de Scherbierstraat niets te zoeken had en dat hij had kunnen weten dat het bij het incident om een verzetsman ging. Het feit dat hij toch op onderzoek uitging en uiteindelijk Furgler doodschoot werd gezien door de commissie als “het afmaken van de man”. De commissie wist genoeg en Gerrit Kleinveld kreeg opdracht om Hafkamp te arresteren. In november 1945 ging er een arrestatieteam naar zijn huis, maar Hafkamp had de benen genomen. De moordenaar van Karl Furgler was naar de Borneo vertrokken om vrijwillig dienst te gaan doen.


Gerrit Kleinveld heeft altijd gedacht dat Hafkamp is gewaarschuwd dat hij zou worden opgepakt. Hij verdacht Goorhuis, de chef van Hafkamp, van dit verraad. Voor Gerrit was hiermee de zaak afgelopen en hij leverde het dossier in.


Tijdens zijn verblijf in Borneo werd Hafkamp als gezuiverd verklaard. Hij kon in september 1949 met een gerust hart naar Nederland terugkeren en ging in juli 1950 weer bij de Amersfoortse politie aan de slag. Dit ging in tegen de bevindingen van de Commissie Zuivering Politie en werd niet begrepen door Gerrit Kleinveld en vele andere betrokkenen. Toen Gerrit het dossier opnieuw in handen kreeg werd hem duidelijk waarom Hafkamp zo makkelijk met zijn misdaad had kunnen wegkomen. Uit het dossier waren de meest belastende stukken verdwenen, zoals het arrestatiebevel, röntgenfoto’s waarop de schotwonden van Furgler te zien waren en de belastende verklaring van de pensionhoudster. De vriendjes van Hafkamp hadden goed werk gedaan. Zo kon deze collaborerende politieman met zijn daden wegkomen en zelfs carrière maken. Hij schopte het tot korpschef in Gorkum. Het is nooit duidelijk geworden waar de ontbrekende dossierstukken zijn gebleven, maar de röntgenfoto’s bevinden zich intussen in het Centraal Archief in Den Haag. Hoe ze daar zijn terecht gekomen is, net als al het andere rond deze zaak, een mysterie.


Korte Conclusie


De zuivering van de politie is over het algemeen in het hele land slecht verlopen. Een aantal politiefunctionarissen zijn vastgezet wegens landverraad en andere foute praktijken. Maar de meeste agenten, die bijvoorbeeld jacht hadden gemaakt op verzetsmensen of Joden van huis hadden gehaald, bleven gewoon in dienst, dit tot grote woede van hun slachtoffers en de nabestaanden. Geen enkele politieman heeft langer dan 15 jaar vastgezeten voor misdaden gepleegd tijdens de bezetting.

Links:


Twitter: Volkskracht Vooruit! @VolkskrachtV

Telegram: t.me/volkskrachtvooruit (abonneren na installeren Telegram App)


Artikel uitgebracht door: VOLKSKRACHT VOORUIT! @ 2020

Populaire posts van deze blog

DE GREAT RESET, EN HET EINDE DER TIJDEN

75 JAAR BEVRIJDING – SPEUREN NA DUISTERE JAREN HOOFDSTUK 6

HET SPEL MET DE ANGST