75 JAAR BEVRIJDING – SPEUREN NA DUISTERE JAREN HOOFDSTUK 7
De geschiedenis van de Politieke Opsporingsdienst (P.O.D)
De ogen en oren van het voormalig verzet
Door: Bert Bakkenes
Hoofdstuk 7 De P.O.D; spionage voor en tegen
De Politieke Opsporingsdienst had in feite niet of
nauwelijks te maken met spionage. Er waren andere diensten die zich hier mee
bezig hielden, kort na de oorlog. Toch ontkwam ook de P.O.D niet aan bepaalde
vormen van spionage. We zullen nog zien wat voor effecten dit alles met zich
meebracht. Maar eerst kijken we naar een onderwerp dat ook met spionage te
maken had, maar dan uit een meer onverwachte hoek. Duitse krijgsgevangenen
vielen niet onder de bevoegdheden van de P.O.D. De Duitse militairen die na de
Duitse capitulatie krijgsgevangenen werden gemaakt waren de
verantwoordelijkheid van de Geallieerde legers. Wel was het zo dat de B.S. (De
Binnenlandse Strijdkrachten) betrokken was bij de bewaking van
krijgsgevangenen. Hiervoor waren een aantal kampen ingericht. Toch kreeg ook de
P.O.D met de krijgsgevangenen te maken. Zo als we eerder zagen was het wel de
taak van de P.O.D om oorlogsmisdadigers, kampbewakers en andere individuen op
te sporen die zich tijdens de bezetting hadden misdragen of waar van dit werd
aangenomen. De P.O.D moest dit soort personen opsporen, identificeren, hun
misdaden in kaart brengen en vastleggen in dossiers. Deze dossiers gingen dan
naar justitie, zodat de betrokken personen konden worden berecht onder de
Bijzondere Rechtspleging. Het was echter niet makkelijk om deze figuren, over
het algemeen leden van de SS en SD, er zo maar uit te halen. Van de kampleiding
en bewakers van Kamp Amersfoort werden velen zonder al te veel moeite opgepakt.
Maar andere oorlogsmisdadigers probeerde aan hun lot te ontkomen.
Deserteurs
Het gebeurde regelmatig dat hoge SD’ers en ook het
middenkader van de Duitse opsporingsdiensten kort voor of na de capitulatie hun
uniformen wegwierpen en gewone Duitse legeruniformen aantrokken. Ze probeerde
allemaal naar Duitsland terug te keren, maar als dat niet lukte lieten ze zich
krijgsgevangene maken en doken ze onder in de chaos van de grote
krijgsgevangenenkampen die door de Geallieerde legers waren opgezet. De meeste
soldaten in deze kampen hadden geen papieren meer, dus was het moeilijk om SS’ers
en andere misdadigers uit de grote massa vandaan te halen. Om hier toch wat vat
op te krijgen werden Duitse soldaten, die eerder waren gedeserteerd, en van de
Nazi’s niets moesten hebben, ingezet om de misdadigers tussen de gewone
soldaten vandaan te halen. Zij kregen een Geallieerd uniform en traden soms ook
op als tolk. Ze gaven de informatie die ze verzamelden door aan de militaire
autoriteiten, die de belangrijkste informatie weer deelden met de P.O.D. Op
deze manier kwam menig SD’er of SS’er in handen van de rechercheurs van de
P.O.D. De gedeserteerde soldaten werden als het waren de oren en ogen van de
opsporingsdiensten. Hen was beloofd dat ze gewoon naar huis mochten als ze hun
taak hadden volbracht. Dit leek eenvoudiger als het soms was. Dat ondervond een
groepje gedeserteerde soldaten dat in een krijgsgevangenenkamp in Hilversum had
gewerkt, en veel oorlogsmisdadigers aan de autoriteiten had uitgeleverd. Hun
relaas werd opgetekend in een P.O.D rapport dat eigenlijk neer komt op een
aanklacht tegen de toestand in Kamp IJmuiden. Het rapport is onderdeel van het
privéarchief van Roel Wolthuis, indertijd rechercheur van de P.O.D Oost
Utrecht.
De betrokken Duitse soldaten die voor de Duitse capitulatie
waren gedeserteerd zaten in een kamp in Hilversum, dat werd gerund door het
Canadese leger. Omdat de soldaten in feite in dienst waren gekomen van het
Canadese leger kregen ze ook Canadese uniformen. Het ging om 6 soldaten en de
problemen die deze mannen beschrijven beginnen op 17 juli 1945. De mannen moesten
die dag bij de Canadese commandant, die in het kamp de leiding had, komen en
hun werd verteld dat het werk er op zat en dat ze zouden worden ontslagen. Het
kwam er op neer dat ze dus naar huis mochten. Dit was in de chaos van die tijd
niet zo makkelijk en voor alles was natuurlijk ook een procedure. De Canadezen
hadden overlegd met de Nederlandse autoriteiten over hoe de soldaten het best
terug konden gaan naar Duitsland. Volgens het rapport was er vooral advies van
de P.O.D gekomen. Er was besloten dat de beste en de veiligste weg naar
Duitsland via het Kamp IJmuiden liep.
De soldaten waren hier echter niet blij mee. Ze hadden van
andere krijgsgevangenen, die eerder in IJmuiden waren geweest, gehoord dat het
kamp geen goede reputatie had. Ook IJmuiden werd door de Canadezen gerund. De
mannen maakten dan ook bezwaar. Ze vroegen of ze niet via Den Haag konden gaan.
Of misschien direct vanuit Hilversum naar de Duitse grens. Als ze eenmaal in
Meppen waren zouden ze zichzelf wel weten te redden. Na wat heen en weer
gepraat werd toch maar besloten via IJmuiden te gaan. Er leek immers geen
alternatief. De soldaten kregen burgerkleding en konden het Canadese uniform
uittrekken. Er kwam een wagen voor en om de mannen te beschermen werd er ook
een Canadese korporaal meegestuurd. Deze korporaal, genaamd Hall, kon dan in
IJmuiden een goed woordje voor de mannen doen bij de commandant van het kamp.
De mannen waren er van overtuigd dat al het mogelijk was gedaan en het
gezelschap ging op weg naar IJmuiden.
Daar aangekomen bleek al snel dat ze toch in de problemen
zaten. De Duitse kamppolitie ontving de krijgsgevangenen met de bekende Duitse
commandotoon. Kortom, er werd geschreeuwd, bevelen gegeven en gedrild. Het leek
als of er nooit een capitulatie was geweest. Als of het niet om overwonnen
troepen ging. De officieren en andere rangen in het kamp hielden de Nazi geest
in ere en groette elkaar zelfs nog met de Hitlergroet. Het leek alsof de tijd
had stilgestaan. Nadat een begin was gemaakt met de inkwartiering begonnen de
problemen pas echt. Een groep Duitse soldaten stortte zich op de mannen, ze
werden geslagen en uitgescholden omdat ze in Hilversum in Canadees uniform
hadden gelopen. “Wat ze eigenlijk in het Canadese leger te zoeken hadden?”
wilden de heren weten. Er zou nog wel met hun afgerekend worden. Op dat moment
kwam een luitenant tussenbeide die zei dat alles nog wel opgehelderd zou
worden. Toen de zes soldaten naar hun kwartier liepen bleven de aanvallers in
hun buurt en er werd nog steeds gescholden. Nu hadden de 6 mannen het geluk dat
hun onderkomen schuin tegenover het kantoor van het Canadese leger lag, en na
een poosje kwam een korporaal vragen wat nu eigenlijk de reden van het
opstootje was geweest. De soldaten konden mee lopen naar het kantoor en daar
konden ze hun verhaal vertellen tegen een Canadese officier en een Nederlandse
tolk. De commandant beloofde dat hij snel iets zou ondernemen om herhaling te
voorkomen en hij probeerde met Kamp Hilversum te bellen. Maar dat lukte niet
meteen. Intussen had de Duitse kamppolitie een nieuwe list bedacht om de 6
mannen bij het kantoor weg te houden. Alle manschappen die op die dag uit
Hilversum waren gekomen moesten aantreden voor het Duitse kantoor met alle
bagage. Daar werd hun verteld door de officier van dienst dat ze voor hun eigen
veiligheid apart werden ingekwartierd en wel in een vrijstaand huis dat door
prikkeldraad was omgeven. Dit zou met de Canadese commandant zijn afgesproken.
De soldaten mochten het huis niet verlaten. Zij begrepen meteen dat dit alles
niet diende voor hun eigen veiligheid, maar om ze uit de buurt van de Canadezen
te houden. Dit plannetje ging echter niet door, want er moest ook gewerkt
worden en de 6 soldaten voerde hun opdracht gewoon uit. Ze lieten hiermee zien
dat ze niet bang waren voor de Duitse leiding in het kamp. Tijdens een pauze
hoorde ze een onderling gesprek van verschillende Duitse kamppolitieleden. Zij
hadden het over het vertrek van de Canadezen uit IJmuiden en dat er Hollandse
bewakers zouden komen. De Duitsers waren van plan om zich hier tegen te
wapenen, en een van de mannen liet blijken dat hij al een pistool bezat.
Kriegsgericht
De 6 soldaten meldde dit meteen aan de tolk, maar ook dit
maakte hun situatie niet veiliger. Terwijl andere deserteurs naar het gewone
kamp mochten en zich vrij konden bewegen, moesten zij in het huis blijven met
de Duitse bewakers voor de deur. Deze bewakers hadden nu ook knuppels. Uit
gesprekken maakten ze op dat de Duitsers van plan waren om rond middernacht het
huis aan te vallen en de 6 op te ruimen. De 6 zochten ook naar wapens en
verzamelde knuppels en stenen om zich tegen de fascisten te kunnen verdedigen.
Ze brachten hun bagage naar zolder en richtte alles voor de verdediging in.
Omdat een van de Duitse posten het kamp blijkbaar had
verlaten, en ook weer was teruggekeerd, kwam er een Canadese onderofficier naar
het huis die dacht dat een van de 6 deserteurs de uitbreker was. Dit werd
ontkend en de soldaten maakten van de gelegenheid gebruik om hem te vertellen
dat hun leven werd bedreigd door fanatieke Nazi’s die hen als verraders zagen.
De onderofficier beloofde te helpen en intussen gingen de soldaten verder met
alles klaar maken voor de nacht. Toen verscheen de Nederlandse tolk op het
toneel. Hij wilde weten hoe het er voor stond en de soldaten legde hem uit wat
de situatie was en dat hun verblijf in dit kamp nu onmogelijk was geworden. Ze
boden ook aan meer hulp te geven bij het vinden van het eerder vermelde
massagraf in Soesterberg. De tolk beloofde naar een instantie in de buurt te
gaan en de volgende dag zou alles worden opgelost. De mannen ging op de zolder
slapen en de aanval van de Duitse politie bleef uit, omdat ze niet wisten waar
in het huis de mannen nu zaten. De volgende morgen kwam de Duitse
politieofficier vertellen dat de mannen hun verhaal om 13.00 uur konden doen
bij het Kriegsgericht. Zelfs in een krijgsgevangenenkamp hielden de Duitsers er
nog zo’n rechtbank op na.
Kort na deze mededeling verscheen de Nederlandse tolk bij
de 6 mannen in gezelschap van de Nederlandse havencommandant van IJmuiden. Dit
was voor de soldaten de kans om op een oplossing aan te dringen. Ze vertelden
de commandant dat zij in Hilversum een grote rol hadden gespeeld in de jacht op
oorlogsmisdadigers en dat ze verschillende top Nazi’s uit de rijen van Duitse
krijgsgevangenen hadden gepikt. Zo hadden ze onder meer Dr. Volkers, een
vertegenwoordiger van Seys Inquart, uit een groep krijgsgevangenen gehaald en
aan de Canadese commandant overgedragen. Ze maakten duidelijk dat ze in de
geest van de Geallieerden hadden gehandeld en mee hadden geholpen om aan de
restanten van de bezetting zo spoedig mogelijk een einde te maken. De soldaten
vonden dat ze dan nu ook beter verdiend hadden dan door de Duitse kamppolitie
te worden bedreigd. Ze vroegen om bescherming tegen de Nazi aanhangers in het
kamp en tegen het gerecht dat die middag zitting zou hebben. Een Canadese
korporaal, die bij het gesprek aanwezig was, zegde dit meteen toe. Ze zouden zo
snel mogelijk naar een ander kamp worden overgebracht. Er was nog wel een
poging om de mannen naar de zogenaamde rechtbank te brengen, maar de Canadezen
saboteerde dit en de zitting werd gesloten nog voor hij was geopend. De
soldaten konden weer terug keren naar hun kamer. Daar verscheen weer een andere
Duitse politieofficier die met een verhoor begon. Hij maakt hierbij op een stuk
papier geheime tekens. De deserteurs hadden in Hilversum al wel over zo iets
gehoord, maar ze hadden het niet geloofd. De tekens zouden het geheime schrift
zijn van de ondergrondse Nazi organisatie “Werwolf”, die hier en daar actief
was. Zo waren er ook leden van de organisatie in de krijgsgevangenen kampen
rond Wilhelmshafen. Na dit verhoor verschenen er plotseling 3 auto’s die werden
bestuurd door leden van de P.O.D. Zij stelde de 6 mannen voor om met hen naar
een andere zaal te gaan. Ze hadden ook nog twee andere krijgsgevangenen bij
zich die uit het kamp waren gevlucht en bij de Nederlandse autoriteiten
bescherming hadden gezocht. Het ging hierbij om een Rus en een Oostenrijker. De
nu in totaal 8 man werden door de P.O.D verhoort, en gelijktijdig ook in
bescherming genomen. Eindelijk kwam er schot in de zaak. De Rus werd naar
Amsterdam gestuurd, de 3 Oostenrijkers mochten de volgende dag naar Duitsland
onder speciale bescherming, en de 4 overgebleven soldaten gingen naar Haarlem
en kwamen in Kamp Koudenhorn terecht. Na een paar moeilijke dagen liep het dus,
dankzij het kordate ingrijpen van de P.O.D goed af en kon de afsluitende
verklaring in Amersfoort worden getekend. Aan de verklaring werd nog een lijst
toegevoegd van Duitse functionarissen en anderen die betrokken waren geweest
bij de executie van 33 Nederlanders op Soesterberg in november 1942.
Kamp
IJmuiden
Kamp IJmuiden had over het algemeen een slechte naam. De
Canadese kampleiding was niet opgewassen tegen de fanatieke Duitsers in het
kamp en liet velen zonder verder onderzoek naar Duitsland vertrekken. Een
Haarlemmer, E, Smedes, die als tolk in het kamp werkte en nauwe banden met het
verzet had, vertelde later dat de kampleiding de opdracht had om 900 Duitsers
te ondervragen en er de SS’ers en andere misdadigers uit te halen. Dit is
uiteindelijk maar met 300 van de gevangenen gebeurd. De 600 anderen konden op
een schip naar Duitsland vertrekken. Hieronder zaten veel SS’ers en andere misdadigers.
De meeste Duitsers hadden geen papieren en het Canadese leger ondernam maar
weinig om het opgeven van valse namen te voorkomen. Onderling maakten de
Duitsers grapjes over de onnozelheid van de Canadezen.
Mogen de Canadezen onnozel zijn geweest en hun systeem
ondeugdelijk, anders lag het met de Nederlandse kampleiding in IJmuiden. Maar
deze leiding moest zich naar de Canadezen voegen, en kon maar beperkt iets
doen. Kort na de bevrijding werd het kamp in de duinen opgezet waarin er plaats
was voor 2.500 krijgsgevangenen. De meeste van hen waren leden van de Duitse
marine. Vooral de officieren waren nog erg Nazi gezind en hielden de Nazi orde
en tucht in ere, zoals we ook al zagen in het verhaal van de deserteurs. De
officieren werden aangevoerd door ene Bonartz, die tijdens het Derde Rijk een
niet onbelangrijke rol speelde. Hij had de wind er goed onder en was ook
verantwoordelijk voor het instellen van een zogenaamd “Kriegsgericht” in het
kamp. Duitse soldaten die met de Canadezen of de Nederlandse Ondergrondse
samenwerkten en inlichtingen gaven moesten voor dit gerecht verschijnen. Twee
soldaten werden zelfs veroordeeld. Onder hen was ene soldaat Beck, die bij de
Duitse marine in IJmuiden dienst had gedaan, maar bij zijn zuster in Amsterdam
was ondergedoken. Hij was bang dat de marineleiding zou ontdekken dat hij half
Joods was. Hij werd ter dood veroordeeld in het kamp en geëxecuteerd met een
geweer dat door de Canadezen ter beschikking was gesteld. Zo ver ging de macht
van de Nazi’s in het kamp. De groep weigerde ook om door Nederlanders bewaakt
te worden omdat ze zich aan de Canadezen hadden overgegeven. Op een zeker
moment werd het voor de Nederlandse kampleiding te veel en de Nazi officieren
mochten naar Duitsland vertrekken. Voor hun misdaden zijn ze nooit berecht. De
soldaten die in IJmuiden achter bleven werden daarna vooral ingezet voor het
ruimen van mijnen.
Het is duidelijk dat de 6 deserteurs uit Hilversum hun
verhaal niet overdreven hebben en dat hun leven werkelijk in gevaar is geweest.
Ook vanuit andere kampen is bekend dat het Canadese leger niet erg secure en
vindingrijk was als het ging om het opsporen van oorlogsmisdadigers. Verder is
opmerkelijk dat de organisatie “Werwolf” in IJmuiden actief is geweest. Deze
organisatie werd tegen het einde van de oorlog door Goebbels in het leven
geroepen om in gebieden van Duitsland die door de Geallieerden bezet werden,
verzet te plegen. De groepen, die vooral moesten bestaan uit voormalige SS’ers
of leden van de Hitler Jugend, kregen instructies via een ondergrondse zender
die onregelmatig in de lucht was. Ook de zender heette “Werwolf”, maar op wat
aanslagen en andere kleinschalige activiteiten na is er van de organisatie maar
weinig terecht gekomen. Na een poosje werd er niets meer van vernomen. Dat de
organisatie “Werwolf” ook in Nederland actief is geweest leek altijd
onwaarschijnlijk, maar het kan niet worden uitgesloten.
De
P.O.D. bespied
De rechercheurs van de P.O.D kregen
niet alleen te maken met Duitse krijgsgevangenen die als spionnen werden
ingezet. Ze werden ook zelf in de gaten gehouden. Je zou denken dat ze na de
Duitse capitulatie hun toch al moeilijke werk in alle rust konden uitvoeren.
Maar dit bleek niet het geval. Ook de leden van de P.O.D Oost Utrecht kregen te
maken met spionage door de Nederlandse inlichtingendienst. Hiervan getuigd een
rapport dat is te vinden in het privéarchief van P.O.D rechercheur Roel
Wolthuis. Maar eerst laten we Roel zelf aan het woord over deze
spionageactiviteiten. Zijn commentaren werden opgetekend in 2004. Roel zat wel
in 3 zuiveringscommissies, maar zo veel jaren na de bezetting is zijn woede en
teleurstelling over hoe het kort na de oorlog is gegaan, nog steeds duidelijk
te bespeuren.
“Veel
mensen die in het verzet hadden gezeten werden aangesteld als bewakers van de
NSB’ers in Kamp Amersfoort, dat toen “Laan 1914” werd genoemd. De leden van
LOKP werden automatische lid van de BS. De kampcommandant was toen Cees van
Zwol. Onder het personeel was een man van de inlichtingendienst geplaatst. Hij
schreef rapporten over iedereen, vooral de linkse mensen, die daar werkten. Ik
heb de rapporten in mijn bezit. Het stond vol met beweringen over banden met de
CPN, contacten met Moskou en het bestaan van een zogenaamde Communisten Raad.
Deze Raad zou van plan zijn om de macht over te nemen. Er stonden ook dingen in
over amoureuze avonturen die in de oorlog zouden zijn beleeft. Het was niet te
geloven. Al die rapporten gingen via van Zwol naar Den Haag en ook naar
Scheepstra. De informatie is uiteindelijk gebruikt om mensen uit te sluiten.”
Dat lot trof uiteindelijk ook
Wolthuis. Van de inlichtingenrapporten is er een bewaard gebleven. Het rapport
is geschreven door een Th. N Haak. Hij werkte als rechercheur in het kamp en
was gelijktijdig onbezoldigd veldwachter. Die rang hadden de meeste P.O.D
leden. Haak zegt in zijn rapport dat hij een onderzoek heeft ingesteld naar de
zogenaamde “Communistische actie” in het kamp. Daarna volgt een hele serie
verdachtmakingen tegen mensen die in het kamp werkten als bewaker van de NSB
gevangenen, of als rechercheur of medewerker bij de P.O.D. Al de mensen die hij
noemt hadden hun sporen in het verzet dik verdiend, maar dit telde bij dit
mannetje natuurlijk niet. Zo schrijft hij dat een bewaker in de nacht “De Waarheid”
in de barakken bezorgd, en volgens het rapport zou de man tegen de gevangenen
gezegd hebben dat hij alleen daar was om goed te leren schieten in verband met
de komende revolutie. Een assistent werkmeester wordt beschreven als een fel
communist die vooral interesse heeft in de proletariërs onder de gevangenen.
Een andere werkmeester zou in het kamp op een zondag een communistische
actievergadering hebben gehouden. Hij zou later ontslagen zijn omdat hij met
een gevangene schoenen had geruild tegen sigaretten en shag. Volgens het
rapport was het grootste deel van het personeel in het kamp uiterst links
georiënteerd. Met bewijzen komt hij niet, en in het hele rapport is niets te
vinden over zaken waar de man zelf bij is geweest. Het zijn dus allemaal ongestaafde
verdachtmakingen. Bij de inlichtingendienst zullen die er wel gretig in gegaan
zijn, want precies op dit soort dingen was men uit. Haak schrijft ook dat
gevangenen de vrijheid werd aangeboden als ze spion voor de communistische
partij wilden worden. Leidende kaders van “De Waarheid” en de CPN in Amersfoort
zouden in dit alles een grote rol spelen. Ook dit kan Haak weer niet bewijzen,
maar dat weerhoudt hem er toch niet van deze lasterlijke praatjes in zijn
rapport op te nemen.
Hij was ook duidelijk aanhanger van
samenzweringstheorieën want op pagina 2 van het rapport zien we hem beweren dat
op een zeker moment de Hoge Raad van de CPN een bezoek zou hebben gebracht aan
een werkproject in Amersfoort. Ieder die de geschiedenis en de structuur van de
CPN kent weet dat er nooit een hoge raad is geweest. Volgens Haak gaf de CPN
brieven door die tot de vrijlating van sommige gevangenen leidde. Hierbij
suggereert hij dat hier natuurlijk iets tegenover moest staan. Van weer een
ander persoon beweerde hij dat hij de oproepcode van de communistische
amateurzender kende. Over deze zender is niets bekend, en af en toe leest het
rapport als een serie fabeltjes. Maar toch bleef het gevaarlijk, want Haak
beschuldigde ook Wolthuis en Gerrit Kleinveld van communistische activiteiten
in het kamp. Volgens Haak werkten beiden op orders van de CPN. De Nederlandse
autoriteiten hadden een probleem in Amersfoort. Terwijl in veel delen van het
land de meerderheid van het linkse verzet was vermoord, was dit in Amersfoort
niet het geval.
Veel linkse verzetstrijders
overleefden en hadden vaste plaatsen in het verzet en dus ook in organisaties
als de P.O.D. Om dit probleem te omzeilen werden mannetjes als Haak in gezet.
Ieder die het rapport leest zal worden getroffen door de kleinzieligheid en de
haat van de man. Van de oorlog had dit personage duidelijk niets geleerd. Het
is door figuren zoals hij en zijn meerderen dat veel fascisten en
oorlogsmisdadigers de dans konden ontspringen. Ze hadden immers veel meer
interesse in het “rode gevaar.” Eigenlijk was de Koude Oorlog al begonnen. De
activiteiten van Haak en zijn soortgenoten zijn hiervan het bewijs. Want Haak
stond niet alleen. Ook vanuit het Kamp Levantkade in Amsterdam kwamen rapporten
dat een van de bewakingscompagnieën “zwaar links” georiënteerd zou zijn. Er zou
propaganda voor de Communistische Partij worden gemaakt waar veel van de
gevangenen wel oren naar hadden. Er werd nog wel bij vermeld dat dezelfde
compagnie het meest deed om de situatie in het kamp dragelijk te maken, en
daarom stonden de BS’ers van deze groep in hoog aanzien bij de delinquenten.
Ook veel andere linkse verzetsmensen
hadden last van de inlichtingendienst. Dick van der Meer, tijdens de oorlog lid
van het gewapend verzet, medeoprichter van de Raad van Verzet en medewerker van
Komintern vertegenwoordiger Daan Goulooze, kon na de oorlog praktisch nergens
zijn brood verdienen. Hij had in die tijd problemen binnen de CPN omdat hij
Goulooze, die niet goed lag in de partij, trouw bleef. Dit weerhield de inlichtingendienst
er niet van om te pogen om hem brodeloos te maken. Iedere keer als Dick een
nieuwe baan vond kwam er een mannetje van de inlichtingendienst bij zijn
werkgever langs. Die legde haarfijn uit wie Dick was en als de man was
vertrokken werd Dick ontslagen. Dit ging een heel poosje zo door totdat Dick
een baan vond in en Chinees restaurant. Ook hier kwam het mannetje langs, maar
dit keer zonder succes. De eigenaar deed als of hij het inlichtingenventje niet
kon verstaan en dus ook niet begreep wat hij wilde. Het mannetje vertrok met de
staart tussen de benen, en voor het eerst kon Dick zijn baan houden.
Zo werd er dus in het naoorlogse
Nederland omgesprongen met mensen die tijdens de bezetting hun leven hadden
geriskeerd. Mensen die waren gemarteld en opgesloten in kampen. Voor de
Nederlandse autoriteiten telde dit allemaal niet. Maar de politiefiguren die
jacht op het verzet hadden gemaakt en Joodse mensen uit hun huizen hadden
gehaald mochten hun baan gewoon houden. Sterker nog; ze mochten promotie maken
en carrière bouwen. Maar een enkeling werd daadwerkelijk aangepakt. Zij werden
zelfs opnieuw ingezet tegen communisten en vakbondsmensen. Alsof de bezetting
nooit had plaatsgevonden.
Ter afsluiting van dit hoofdstuk laten
we Gerrit Kleinveld nog even aan het woord, die jaren later opnieuw met het
anti-communisme van de Nederlandse overheid te maken kreeg. Het verhaal werd
opgetekend tijdens een gesprek in zijn huis in Doorn ergens in 2003 of 2004.
Het is nooit eerder gepubliceerd omdat dit niet juist zou zijn geweest toen
Gerrit nog in leven was. Hij was in de jaren 50 politierechercheur in Utrecht,
waarschijnlijk in Zuilen. In 1956 waren delen van Nederland in rep en roer. Het
Rode Leger was Hongarije binnen gevallen om een einde te maken aan de opstand
daar en dit optreden was gesteund door de CPN. Volgens de Nederlandse
autoriteiten wekte dit een spontane volkswoede op tegen de CPN en alles en
iedereen die communist was.
In Amsterdam werd het Hoofdkwartier
van de CPN in Felix Meritus aangevallen, maar door de leden met succes
verdedigt. Ook in andere plaatsen waren aanvallen en vandalisme. Gerrit
Kleinveld wist te vertellen dat deze zogenaamde volkswoede minder spontaan was
dan het op de eerste blik leek. We laten Gerrit aan het woord.
“Ik was op een dag op het hoofdbureau
van politie toen er een oproep over de radio binnen kwam met het verzoek om een
adres op te zoeken van ene De Vries, een leidend lid van de CPN in Utrecht en
lid van de gemeenteraad. Wat was het geval? Ze hadden bussen met studenten van
de Katholieke Universiteit in Nijmegen naar Utrecht laten komen met als doel
“spontaan” CPN doelen aan te vallen. Nu had men dus dat adres nodig om bij de
Vries de ramen er uit te laten gooien. Ik hoorde de oproep per toeval en zei
meteen dat ik het adres wel wist. Ik heb toen snel het adres van een rechtse
bal gegeven en daar is de meute toen naar toe gegaan. In dat pand bleef geen
ruit heel, maar het huis van de Vries bleef onbeschadigd. Zo spontaan was dus
toen de volkswoede.”
Zoals uit dit alles blijkt had het werk voor de P.O.D ook
veel schaduwkanten. Er werden oude rekeningen vereffend en men bespioneerde
elkaar. Toch is het de P.O.D Utrecht Oost gelukt om veel oorlogsmisdadigers
achter de tralies te krijgen. Met alle tegenwerking die er was is dit zonder
meer een unicum te noemen.
Links:
Twitter: Volkskracht Vooruit!
@VolkskrachtV
Telegram: t.me/volkskrachtvooruit
(abonneren na installeren Telegram App)
Artikel uitgebracht door: VOLKSKRACHT
VOORUIT! @ 2020